Kleine zwaan

Cygnus bewickii
Fauna
Vogels
Kleine zwaan (Cygnus bewickii)
Vogelrichtlijngebieden voor Kleine zwaan. Rood: belangrijk broed-, trek- en/of overwinteringsgebied. Oranje: broed-, trek- en/of overwinteringsgebied met kleinere aantallen.

=

Behoud van het huidige overwinteringsareaal

=

Behoud van de huidige populatie van minimaal 140 exemplaren

+

Oplossen van verstoring van de waterhuishouding, ongunstige waterkwaliteit, niet afgestemd menselijk gebruik, tekort aan kwaliteit van het leefgebied. Geen extra oppervlakte leefgebied nodig naast de vooropgestelde extra oppervlaktes Europees te beschermen habitats en leefgebied van andere Europees te beschermen soorten en de algemene kwaliteitsverbetering ten gevolge van het huidige milieubeleid.

De Kleine zwaan is de kleinste van de drie soorten inheemse zwanen. Het lichaam is volledig wit met vrij korte hals en zwarte poten. De snavel is zwart met aan de basis een in grootte variërende gele zone die naar voren toe altijd afgerond is (bij de Wilde zwaan in een spie uitlopend). De staart is wigvormig (recht afgesneden bij de Wilde zwaan). Deze zwanensoort roept vaker een diep ‘hoo hoo’. De jongen van de Kleine zwaan zijn grijsachtig en hebben een roze snaveltekening. Doordat het verschil tussen volwassenen en juveniele vogels bij zwanen zeer opvallend is, zijn binnen de grote groepen duidelijk de familiegroepjes herkenbaar.

Het broedgebied omvat noordelijk Siberië tot net ten westen van de Oeral. Overwintering vindt plaats van Duitsland tot in Ierland. In Vlaanderen overwinteren regelmatig meer dan 400 exemplaren (uitzonderlijk tot 600). De soort wordt vooral aangetroffen in polderregio’s zoals het Krekengebied in Noordoost-Vlaanderen en de Oostkustpolders waar in beide gevallen een regelmatige uitwisseling plaatsvindt met Nederlandse pleisterplaatsen net over de grens. Andere pleisterplaatsen situeren zich in de IJzervallei, het Antwerpse en de Maasvallei. Tijdens de winter verplaatsen ze zich regelmatig in functie van de weers- of voedselomstandigheden.

In de overwinteringsgebieden heeft de soort vooral te lijden onder het verlies van vochtige graslanden, verstoring en intensivering van de landbouw.

Het behoud van de openheid en rust in de wintergebieden is cruciaal voor de Kleine zwaan. Het opvliegen door verstoring kost deze grote vogels veel kostbare energie die in zeer schrale winters moeilijk terug aan te vullen is.

De Kleine zwaan is een broedvogel van de toendra, doorgaans dicht bij meren of rivieren. In de winter foerageren Kleine zwanen zowel op graslanden als op akkerland waar ze zich tegoed doen aan overgebleven oogstresten van de aardappel- en bietenteelt. Het gaat altijd om zeer open gebieden waar ze niet dicht te benaderen zijn. Ze hebben vaste slaapplaatsen, bij ons zijn dat meestal grotere waterplassen.

Niet broedend - doortrekker/overwinteraar in internationaal belangrijke aantallen (geregeld >1% van de biogeografische populatie in 1 of meerdere gebieden)