Schorren (1330)

Lamsoor
Kaart van de speciale beschermingszones voor: Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae)
De bloeiende schorre van het Zwin (Knokke-Heist).
Zeerus is een forse biesachtige plant van de zout-zoet overgang.
Heen
Reukeloze kamille en Zilverschoon
Kluut
Zilte rus-vegetatie met op de voorgrond slik begroeid met Zeekraal
Lissewege
Oude schorrengeulen en -slenken

Deze schorren (in Nederland kwelders genoemd) komen voor op zilte standplaatsen in de nabijheid van de zee, die niet bij elk hoog tij overstromen, maar enkel bij springtij. Meestal worden ze doorsneden door een stelsel van kreken en geulen. Aan de randen van deze kreken en geulen komen hoger gelegen, zandige oeverwallen voor; in de kommen bezinken na elke overstroming de fijnere kleideeltjes. Door toenemende sedimentatie gaan de plantengemeenschappen van de lage schorre geleidelijk over in gemeenschappen van de hoge schorre. Gewoon kweldergras is de typische kensoort voor lage schorren die vaker en langer onder water komen, terwijl Gewone zoutmelde, Zulte en Strandkweek het aspect bepalen op hoger gelegen, vaak meer zandige plaatsen. Op middelhoge schorren die minder frequent overstromen, treden Lamsoor en Zeeweegbree op de voorgrond. Op begraasde, hoge schorren ontwikkelen zich korte grazige vegetaties met Engels gras, Melkkruid en zouttolerante vormen van Rood zwenkgras en Fioringras. Waar de invloed van zoet neerslagwater gaat overheersen ten opzichte van de zeewaterinvloed nemen Zilte rus en Melkkruid toe.

Slikken, schorren en kusthabitats
1330
Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae)
Schorren

Deze schorren (in Nederland kwelders genoemd) komen voor op zilte standplaatsen in de nabijheid van de zee, die niet bij elk hoog tij overstromen, maar enkel bij springtij. Meestal worden ze doorsneden door een stelsel van kreken en geulen. Aan de randen van deze kreken en geulen komen hoger gelegen, zandige oeverwallen voor; in de kommen bezinken na elke overstroming de fijnere kleideeltjes. Door toenemende sedimentatie gaan de plantengemeenschappen van de lage schorre geleidelijk over in gemeenschappen van de hoge schorre. Gewoon kweldergras is de typische kensoort voor lage schorren die vaker en langer onder water komen, terwijl Gewone zoutmelde, Zulte en Strandkweek het aspect bepalen op hoger gelegen, vaak meer zandige plaatsen. Op middelhoge schorren die minder frequent overstromen, treden Lamsoor en Zeeweegbree op de voorgrond. Op begraasde, hoge schorren ontwikkelen zich korte grazige vegetaties met Engels gras, Melkkruid en zouttolerante vormen van Rood zwenkgras en Fioringras. Waar de invloed van zoet neerslagwater gaat overheersen ten opzichte van de zeewaterinvloed nemen Zilte rus en Melkkruid toe. Enkele zeldzame plantensoorten komen specifiek op de grens van zout en zoet voor, o.a. Zeerus, Zilte zegge, Zilt torkruid en Selderij. Op onbegraasde, hoge schorren ontstaan soortenarme vegetaties met overwegend Strandkweek. Het hoge schor wordt aan landzijde vaak afgezoomd door een ‘vloedmerk’ van allerlei, bij springtij aangespoeld, organisch materiaal. Vloedmerkvegetaties, met o.a. Reukeloze kamille, Strandbiet en Zeekool, worden dus ook tot dit habitattype gerekend. Ook geografisch komen in Vlaanderen verschillende typen schorren voor. Enkel de Baai van Heist staat in direct contact met de zee. Het Zwin vormt eigenlijk een “slufter”. Het is een oude strandvlakte die nog in verbinding staat met de zee via een inham in de duinen. De schorren van de IJzermonding bevinden zich in een estuarien milieu. In het Schelde-estuarium komen brakwaterschorren voor met Zulte, Heen en Echt lepelblad als typische soorten; op de hoger aangeslibde delen is Riet vaak dominant. De binnendijkse schorrenvegetaties in de kust- en Scheldepolders worden beschouwd als een afzonderlijk subtype. Dit type kent dikwijls een overwicht aan eenjarigen, zoals diverse kweldergrassoorten, Dunstaart, Zilte en Gerande schijnspurrie, naast Zilte rus, Zilte zegge, Zulte en Melkkruid, terwijl klassieke schorrensoorten zoals Lamsoor en Gewone zoutmelde doorgaans ontbreken. Lokale variatie in soortensamenstelling treedt op naargelang de zoutconcentratie. Door begrazing ontstaat een typisch microreliëf met microgradiënten. In afwezigheid van of met lichte begrazing kan Riet in brakke milieus op de voorgrond treden. Ook Heen kan zowel in zoete als brakke omstandigheden voorkomen, zodat het zilte of brakke karakter van het grondwater in het gebied steeds een randvoorwaarde is om het habitattype te identificeren wanneer andere indicatoren ontbreken. We vinden binnendijkse schorrenvegetaties terug langs zilte kreken in de polders en in uitgeveende, uitgebrikte of laag gelegen poldergraslanden die in contact staan met zilt grondwater, die beïnvloed worden door zilte kwel vanuit zoute of sterk brakke waterlopen of die met brak water geïrrigeerd worden. Enkel de zoute of brakke depressies, sloten en poelen die in complex gelegen zijn met de schorrenvegetaties kunnen tot het habitattype gerekend worden. Brakke rietruigtes met Heemst worden tot de voedselrijke, zoomvormende ruigten (habitattype 6430) gerekend. Dit habitattype gaat aan water- en landzijde vaak over in zoute pioniervegetaties van slik- en zandgebieden (type 1310) of wordt aan de waterzijde afgezoomd door slijkgrasvegetatie (type 1320). Vaak komen al deze verschillende types in een habitatcomplex voor. De zoute tot brakke schorren langs de Zeeschelde en in de IJzermonding overlappen met het habitattype 1130 (estuaria), terwijl de zoetwaterschorren langs de Zeeschelde exclusief tot het habitattype 1130 gerekend worden. In schorren komt een zeer groot aantal kenmerkende soorten zoutminnende of zouttolerante ongewervelden voor die aangepast zijn aan een periodieke overstroming met zeewater. De meeste families onder de slakken, spinnen, kevers, wantsen, vliegen, vliesvleugeligen en andere insectengroepen hebben vertegenwoordigers die exclusief aan schorren gebonden zijn, waaronder heel wat fytofage soorten. Vooral de hogere schorren met een grote structuurvariatie, door bv. lichte begrazing, zijn gekenmerkt door een bijzondere en hoge biodiversiteit. Zelfs zeer oude, kleine, binnendijkse schorrelicten kunnen waardevolle relictpopulaties van dergelijke zoutminnende soorten herbergen. Schorren zijn een belangrijk habitat voor allerlei broedvogels zoals Scholekster, Kluut en Tureluur. In de winter foerageren er diverse ganzensoorten. Bij hoogwater vormen schorren een vluchtplaats voor allerlei waadvogels die op de omringende slikken of stranden foerageren.

Dit habitattype is “uiterst zeldzaam” in Vlaanderen. Aan de kust zijn het Zwin, de IJzermonding en de Baai van Heist de enige buitendijkse gebieden. Op de schorren langs de Schelde, ter hoogte van Antwerpen (o.a. Schor Ouden Doel en Galgenschoor), groeien verwante vegetaties. Binnendijkse schorrenvegetaties vinden we op verschillende plaatsen nog in kleine oppervlakte terug in de Kust- en Scheldepolders, o.a. langs het Boudewijnkanaal (Brugge), in de Uitkerkse Polder (Blankenberge, De Haan, Zuienkerke), het Oostends krekengebied en het Meetjeslands krekengebied (Sint-Laureins, Assenede).

De ecologische waarde van dit habitattype is gebaat bij het behoud of de ontwikkeling van een gevarieerde vegetatiestructuur, met zowel korte als hoge vegetaties en ruigtes. In zones met een natuurlijke aangroei bestaat het beheer uit niets doen. Om verruiging van de hoge schorre te beperken is een begrazingsbeheer aangewezen. Bloemrijke schorrenvegetaties zullen door begrazing korter en soortenrijker worden, maar minder uitbundig bloeien met een overwicht aan grassen, die foeragerende ganzen en Smienten aantrekken. Door de begrazingsdruk te variëren in tijd en ruimte kan de structuurrijkdom van de schorre gestuurd worden. Wanneer door een onnatuurlijke oorzaak sterke erosie optreedt, die op termijn het voortbestaan van een voldoende oppervlakte aan schorre hypothekeert, kan het wenselijk zijn de afslagkant van een natuurvriendelijke verdediging te voorzien. Binnendijkse schorrenvegetaties zijn steeds gebaat met een lichte tot vrij intensieve begrazing om de typische structuur- en soortenrijkdom in stand te houden.

- Havenuitbreiding en baggerwerken leiden tot ecotoopverlies. - Verstoring van avifauna. - Drastische wijzigingen in de natuurlijke dynamiek ontregelen het bestaande evenwicht, met vaak subtiele variatie in milieutypes en vegetatiepatronen. - Door gebrek aan beheer evolueren open soortenrijke schorvegetaties naar botanisch meer soortenarme begroeiingen, vaak gedomineerd door Strandkweek of Rood zwenkgras; op de brakwaterschorren bestaat de climaxvegetatie meestal uit Riet. Een zeker percentage verruigd schor is echter belangrijk voor de faunistische diversiteit. - Zilte poldergraslanden: verdroging en vermesting, opstuwing van zoet neerslag- of oppervlaktewater leidt tot verzoeting, ophoging, omzetting in akker. - Op de vloedlijn van schorren spoelt veel afval aan wat leidt tot vervuiling en visuele hinder.

Uitbreiding van het huidige slikken-schorrenareaal in Vlaanderen is op verschillende plaatsen mogelijk. Het herstel bestaat uit het afgraven van opgehoogde terreinen of ontpolderingen zodat opnieuw geschikte milieus ontstaan. De meest kansrijke zones vormen het Zwingebied, het grensgebied langs de Schelde en in beperktere oppervlakte ook de IJzermonding. Bij nieuwe dijkwerken langs de Zeeschelde kan de afstand tussen de nieuwe dijk en de vaargeul uitgebreid worden. In de polders kunnen lokaal door afgraving of afplagging nieuwe zilte milieus gecreeerd worden.

Schorren liggen tussen de gemiddelde hoogwaterlijn en het springvloedpeil op zand- en kleigronden die regelmatig met zout tot sterk brak water overstromen. Schorren zijn van nature rijk aan gradiënten in overstromingsfrequentie, vocht- en zoutgehalte, bodemsubstraat en nutriënten, die sterk bepalend zijn voor het voorkomen van de typische planten en dieren. De successie van lage naar hoge schorre vormt een natuurlijk proces dat door allerlei dynamische factoren (overstroming, erosie, zandverstuiving, begrazing) wordt beïnvloed. Naast zout-zoetovergangen, vormen geleidelijke overgangen naar open water, duinen (of dijken) bijkomende gradiënten met hoge ecologische waarde.

** Voor advisering in het kader van de passende beoordeling wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de referentiewaarden die in de praktische wegwijzers zijn opgenomen.**