Laagveenkern met overgang naar vochtige graslanden in De Kevie

Een apart gegeven binnen deze SBZ vormt deelgebied 6 – De Kevie. Dit gebied omhelst enerzijds een complex van verlaten vochtige hooilanden (6510_hu), moerasvegetaties (rbb_mr, rbb_mc,...) en rivierbegeleidende ruigten (6430_hf, rbb_hf) en valleibossen (91E0), anderzijds bevinden zich ter hoogte van de Meersen unieke venige depressies.

Voor de SBZ worden volgende doelstellingen gesteld:

  • 1. De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern
    De realisatie van een grote open tot halfopen laagveenkern bestaande uit 5 ha habitatwaardig schraalgrasland en moeras ontwikkeling (6410_mo, 7230, 7140_base, 6430)) gebufferd in een groter moerascomplex van 20-30 ha (rbbmr, rbbmc, rbbhc , rbbhf) is een belangrijk streefdoel in deelgebied 6 – De Kevie, gezien de uitzonderlijke abiotische uitgangscondities die zich hier stellen.
    Een laagveencomplex bestaande uit overgangs- en trilveen (7140), alkalisch laagveen (7230), basenrijke Molinion-graslanden (6410_mo), ruigten (6430) wordt ontwikkeld ter hoogte van het Groot en Klein Meers in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen (dotterbloemgraslanden (rbb_hc), grote zeggenvegetaties (rbb_mc), rietland (rbb_mr), moerasspirearuigtes (rbb_hf)… om de habitattypes in voldoende gebufferde condities in stand te houden en om leefbare populaties van habitattypische (broedvogel-)soorten te garanderen (blauwborst, porseleinhoen, overwinterende roerdomp, bruine kiekendief…).
  • 2. Ontwikkelen van een grote kern (50 ha) van vochtige hooi- en graslanden
    Deze graslandkern bestaat uit goed ontwikkelde schrale hooilanden (6510_hu, 45 ha) in mozaïek met regionaal belangrijke biotopen dottergrasland, grote zeggenvegetaties, rietland en zilverschoonverbond - rbb_hc, rbb_mc, rbb_zil (in totaal 1-11 ha) in structuurrijke overgang naar natte ruigten (6430), broekbosjes (91E0) en struwelen. Deze overgangen maken de graslandkernen geschikt als foerageergebied voor een aantal vleermuissoorten en leefgebied van bosrandvlinders. Er wordt gestreefd naar 5 broedparen grauwe klauwier, de soort lift deels mee op habitatdoelen en vereist anderzijds 20 ha regionaal belangrijke biotopen als doornstruwelen en kam- of zilverschoongraslanden
  • 3. De aanleg en/of het herstel van poelen i.f.v. kamsalamander
    Om de aanwezige populatie opnieuw in een voldoende staat van instandhouding te krijgen, moeten zowel het land- als waterhabitat verbeterd worden. Poelen dienen hersteld te worden. Dit kan de aanleg van verdwenen poelen of het opnieuw geschikt maken van bestaande waterbiotopen betekenen.