Grauwe gans

Anser anser
Fauna
Vogels
Grauwe gans, Anser anser
Vogelrichtlijngebieden voor Grauwe gans. Rood: belangrijk broed-, trek- en/of overwinteringsgebied. Oranje: broed-, trek- en/of overwinteringsgebied met kleinere aantallen.
Grauwe gans, Anser anser

=

Behoud van het huidige areaal

=

Behoud van de huidige populatie trekvogels van minimaal 12.000 exemplaren. Toezien op een duurzaam beheer van residentiële populaties die niet altijd gemakkelijk van trekkende populaties zijn te onderscheiden.

+

Oplossen van niet afgestemd menselijk gebruik, tekort aan kwaliteit van het leefgebied. Geen extra oppervlakte leefgebied nodig naast de vooropgestelde extra oppervlaktes Europees te beschermen habitats en leefgebied van andere Europees te beschermen soorten en de algemene kwaliteitsverbetering ten gevolge van het huidige milieubeleid.

De Grauwe gans is onze grootste gans met een grote, volledig oranjeroze snavel en dikke, dof roze poten. Zoals de Kleine rietgans heeft zij zeer lichte bovendelen, vooral op de vleugels, die op de dekveren bijna volledig lichtgrijs zijn. De onderdelen, hals en kop zijn ook lichter gekleurd dan bij andere ganzen. In vlucht valt de zeer lichte voorvleugel op en de tweekleurige ondervleugel, uniek onder de Europese ganzen.

De Grauwe gans is een broedvogel van West-, Centraalen Noord-Europa. De bij ons en op andere plaatsen in West-Europa broedende Grauwe ganzen stammen in veel gevallen af van herintroducties, vermengd met wilde vogels. De overwinteringsgebieden liggen verspreid van Noord-Duitsland tot in Noord-Afrika. In Vlaanderen is de soort vanuit de Zwinstreek (introductie in 1956) explosief toegenomen. Het gaat intussen al om meer dan 1.000 broedparen met belangrijke kernen aan de Oostkust, in het noorden van Oost-Vlaanderen en in de Maasvallei. Ook in de winterperiode is het aantal Grauwe ganzen in Vlaanderen de voorbije decennia sterk toegenomen (tot meer dan 20.000 ex.). Internationaal belangrijke overwinteringsgebieden zijn de polders en schorren langs de Beneden-Zeeschelde en de Oostkustpolders. Hoewel in het najaar in grote aantallen over Vlaanderen getrokken wordt, is het niet duidelijk welk aandeel van de overwinteraars uit noordelijke vogels bestaat.

Habitatverlies (bv. door havenuitbreidingen) en verstoring zijn de voornaamste bedreigingen voor de soort.

Essentieel is het voorzien van voldoende rust in de overwinteringsgebieden. Op akkers kan men eventuele resten van oogst (maïs en graan) laten liggen. Plaatselijke maatregelen in functie van populatiebeheer moeten wetenschappelijk onderbouwd en geëvalueerd worden.

De soort broedt in moerassen, meren of rivieren met grasland in de omgeving. In de winter worden grote open gebieden als graslanden, schorren en akkers opgezocht. Het voedsel bestaat voornamelijk uit grassen, water- en oevervegetaties en andere plantendelen. De overwinteraars in de schorrengebieden voeden zich vooral met de wortels van Heen en Riet.

Doortrekker/overwinteraar in internationaal belangrijke aantallen (geregeld >1% van de biogeografische populatie in 1 of meerdere gebieden)