Grote stern

Sterna sandvicensis
Fauna
Vogels
Grote stern, Sterna sandvicensis
Verspreidingskaart Grote stern
Verspreidingskaart Grote stern. Kaart afkomstig van de atlas van de Vlaamse broedvogels van 2000-2002.
Grote stern (Sterna sandvicensis)

=

Behoud van het huidige areaal

=(-)

Behoud van de huidige populatie van minimaal 4000 broedparen. Een tijdelijke, zelfs forse afname als gevolg van verplaatsingen binnen de Nederlands-Belgische metapopulatie is aanvaardbaar.

+

Oplossen van tekort aan kwaliteit van het leefgebied. Uitbreiding van het leefgebied met 11 ha, naast de vooropgestelde extra oppervlaktes Europees te beschermen habitats en leefgebied van andere Europees te beschermen soorten en de algemene kwaliteitsverbetering ten gevolge van het huidige milieubeleid.

De Grote stern is ongeveer even groot als de Kokmeeuw. Hij heeft in zomerkleed een zwarte kopkap met opvallende kuif op de achterkruin. De lange, dunne snavel is zwart met een gele tip; de poten zijn ook zwart. De vleugels en rug zijn lichtgrijs, de rest is spierwit. Juveniele vogels hebben duidelijk geschubde bovendelen. In de winter zijn het voorhoofd en voorkruin wit, waardoor een smal zwart masker overblijft. In de vlucht is een gevorkte staart zichtbaar, echter zonder verlengde buitenste pennen. Tijdens het foerageren vliegt hij hoger dan de Visdief of Noordse stern, met omlaag wijzende snavel. In het broedseizoen is tijdens de vlucht veelvuldig de roep te horen, een luid ‘kriewiek’ of ‘krik krik’.

De broedgebieden zijn vooral gelegen in West-Europa en enkele rivierdelta’s in het westelijk deel van de Middellandse, de Zwarte en de Baltische Zee. De Grote stern overwintert in het Middellandse-Zeegebied en langs de kusten van West-Afrika. Bij ons komt de soort toe midden maart en trekt weer weg in augustus-september. In Vlaanderen komt een soms zeer grote kolonie voor in de voorhaven van Zeebrugge (tot 4.067 broedparen, dit is meer dan 7% van de totale biogeografische populatie); éénmaal werd in het Zwin gebroed. De soort komt nagenoeg alleen aan zee voor. In het binnenland wordt zelden eens een doortrekker gezien.

Zeer nadelig voor de soort zijn verstoring of vernietiging van de nestplaats, watervervuiling (vooral accumulatie van toxische stoffen via het voedsel), overbevissing en aanvaringen met windmolens.

Essentieel voor de soort is het behoud of de ontwikkeling van geschikt broedbiotoop. Het tegengaan van vegetatiesuccessie is hier belangrijk. Tegelijkertijd moet broedbiotoop voor Kokmeeuwen voorzien worden. In en nabij de broedgebieden moet voldoende rust aanwezig zijn. Voor doortrekkers kan een voldoende groot stuk strand afgesloten worden, waar sterns zich kunnen verzamelen om te rusten.

De Grote stern broedt in grote kolonies op (schier)eilanden of vlaktes met zand, schelpen en vrij korte begroeiing, altijd vlak bij de zee of op eilanden in de zee. De soort broedt vaak in associatie met Kokmeeuwen en andere sternensoorten in verband met een betere bescherming tegen predatoren. De sternen foerageren tot op grote afstand van de kolonie (tot meer dan 25 km), meestal stootduikend onder een steile hoek tot ongeveer 1 meter diep. Bij harde wind foerageren vaak grote, luidruchtige groepen in de branding en in beschutte havengebieden. Grote sterns zijn uitgesproken voedselspecialisten; ze leven vrijwel uitsluitend van Haring, Sprot en Zandspiering. De kustwateren van Zeeland tot de Panne vormen een belangrijk voedselgebied. Op doortrek verkiest de soort rustige stranden, slikken, schorren en getijdengebieden en sluit ze zich vaak aan bij andere sternensoorten.

Vlaanderen: Status Jaarlijkse broedvogel Noordzee en Vlaanderen: Broedvogel/doortrekker/overwinteraar in internationaal belangrijke aantallen (geregeld >1% van de biogeografische populatie in 1 of meerdere gebieden)