Bosvleermuis

Nyctalus leisleri
Fauna
Zoogdieren
Nyctalus leisleri Bosvleermuis
Verspreidingskaart (2007), Bosvleermuis

=

Behoud van het huidige areaal

=

Behoud of groei van de huidige populatie

+

Oplossen van tekort aan kwaliteit van het leefgebied. Geen extra oppervlakte leefgebied nodig naast de vooropgestelde extra oppervlaktes Europees te beschermen habitats en leefgebied van andere Europees te beschermen soorten en de algemene kwaliteitsverbetering ten gevolge van het huidige milieubeleid.

De Bosvleermuis is een middelgrote vleermuis met een vleugelspanwijdte van 26 tot 32 cm. Ze ziet er uit als een kleinere variant van de Rosse vleermuis, maar de rugvacht is donkerder. De vachtharen zijn tweekleurig. Door de smalle puntige vleugels zijn ze zeer wendbaar. Hun sonar lijkt eveneens op deze van de rosse vleermuis met als verschil dat hun pulsen 3 tot 5 kHz hoger liggen.

In Europa komt de soort algemeen verspreid voor, met uitzondering van het grootste deel van Scandinavië en delen van het Middellandse-Zeegebied. Net zoals bij de Rosse vleermuis, trekken vele dieren uit Noord- en Oost-Europa in het najaar zuidwestwaarts naar warmere overwinteringsgebieden. Daarbij zijn afstanden tot 1.500 km vastgesteld. In Ierland ontbreekt de rosse vleermuis en laatvlieger. De bosvleermuis is er de enige grote vleermuissoort van de open ruimte.

De voornaamste bedreiging is het verdwijnen van oude bomen met geschikte holten, scheuren en loshangend schors.

De Bosvleermuis is geassocieerd met oude, open bossen en parken, met in de nabijheid andere geschikte jachtgebieden zoals vijvers. In Vlaanderen is het een typische soort voor bossen die in eerste instantie gebaat is met een aangepast bosbeheer, gericht op behoud van oude bomen. Daarnaast zijn grote kapvlakten, brede dreven, bosranden en percelen die een open structuur hebben in bossen zoals plekken die na stormschade opnieuw een rijke onder begroeiing hebben belangrijk.

Voor de overwintering worden vooral holle bomen gebruikt. De voorkeur gaat naar bomen met een dikke wand en holten met een kleine opening, die daardoor klimatologisch het meest geschikt zijn. Meestal zitten ze dicht opeengepakt, waarbij de groepswarmte de overleving van vorstperiodes eveneens bevordert. Spleten en spouwmuren van gebouwen, zolders, grotten en kelders komen ook in aanmerking als winterverblijfplaats.
Tijdens de zomer verblijft de soort in holten en scheuren van oude bomen. In uitzonderlijke gevallen komen ook vleermuiskasten in aanmerking. Ze verhuizen vaak; eenzelfde kolonie heeft dus een groot aantal geschikte locaties nodig. De Bosvleermuis jaagt in diverse soorten gebieden: in open bossen (met een voorkeur voor oude beukenbossen), op open plekken in het bos, langs bosranden, in oude parken, langs bomenrijen in kleinschalige agrarische cultuurlandschappen en boven moerassen, waterplassen en andere waterrijke gebieden. De jachtgebieden kunnen tot ca. 20 km verwijderd liggen van de verblijfplaats. Aaneengesloten, lijnvormige landschapsstructuren zijn niet noodzakelijk voor de verplaatsing naar de foerageergebieden. Bosvleermuizen zijn voedselopportunisten en jagen bij gunstig weer op grote hoogte (soms tot meer dan 200 m) op nachtvlinders, langpootmuggen, gaasvliegen, zwermen dansmuggen en andere insecten. Vaak worden ze ook jagend rond straatlantaarns aangetroffen.