Jeneverbesstruweel (5130)

Jeneverbes
Kaart van de speciale beschermingszones voor: Juniperus communis-formaties in heidevelden of op kalkgrasland
Jeneverbes
Struiksprinkhaan
Zadelsprinkhaan
De Hazelworm, een pootloze hagedis, komt vooral voor in open bossen en struwelen.

In Vlaanderen komen Jeneverbesstruwelen alleen voor in heidevegetaties. Op basis van hun typische groeiwijze in struwelen of groepjes zijn ze echter gemakkelijk te onderscheiden van de veel lagere heidevegetaties. De struiken bereiken een maximale hoogte van circa 5 meter. Ze vormen een overgangsstadium tussen droge heide en eikenberkenbossen. Elders in Europa komen jeneverbesstruwelen ook op droge, kalkrijke gronden voor. Een goed ontwikkeld Jeneverbesstruweel vinden we in Vlaanderen alleen nog in het Heiderbos te As. Dit habitattype wordt opgesplitst in twee subtypes in functie van de LSVI: namelijk in 'Jeneverbesstruweelen in heide' (5130_heide) en 'Jeneverbesstruweel in kalkgrasland' (5130_kalk). Hoewel deze laatste in Vlaanderen momenteel niet voorkomt, wordt het herstel van dit habitatsubtype overwogen op enkele geschikte standplaatsen in Vlaanderen.

Heide en landduinvegetaties
5130
Juniperus communis-formaties in heidevelden of op kalkgrasland
Jeneverbesstruweel

In de Vlaamse context beschouwt men Jeneverbesstruwelen niet als een zelfstandige vegetatie-eenheid, maar als een onderdeel van heidevegetaties. Op basis van hun typische groeiwijze in struwelen of groepjes zijn ze echter gemakkelijk te onderscheiden van de veel lagere heidevegetaties. Elders in Europa komen jeneverbesstruwelen ook op droge, kalkrijke gronden voor. Jeneverbes is een wintergroene, uitgesproken lichtminnende, inheemse naaldhoutsoort met een trage groei. De struiken bereiken een maximale hoogte van circa 5 meter. Een goed ontwikkeld Jeneverbesstruweel vinden we in Vlaanderen alleen nog in het Heiderbos te As. Hier komen twee varianten voor: op bruine gepodzoliseerde bodems groeit een variant met Stekelbrem, Kruipbrem en Rode dophei; op vochtigere bodems één met Gewone dophei. In de ondergroei van Jeneverbesstruwelen kunnen veel kensoorten van heischrale graslanden en heiden aanwezig zijn, zoals Struikhei, Blauwe bosbes, Borstelgras, Zandstruisgras, Grasklokje, Schapenzuring, Pilzegge en Hondsviooltje. In dit habitattype vindt men ook soorten van meer stikstofrijke milieus zoals Vogelmuur en Brede stekelvaren. Jeneverbestruwelen zijn vaak zeer rijk aan diverse soorten mossen (o.a. Gewoon peermos, Gewoon pluisjesmos, Heidefranjemos) en korstmossen (zoals rendier- en bekermossoorten). Dit habitattype komt voor in complex met droge heiden, heischrale graslanden en bossen. Jeneverbesstruwelen op arme zandgronden vormen een overgangsstadium tussen struikheide en eiken-berkenbos. Bij een verdere successie naar loofbos zal de soort wellicht niet geheel verdwijnen maar slechts een bescheiden plaats innemen en zich niet meer verjongen. Bij te veel overschaduwing kwijnen de Jeneverbessen langzaam weg. Jeneverbes heeft een rijke, zeer specifieke, fytofage ongewervelde fauna, zoals de Jeneverbeswants, de wants Dichrooscytus gustavi en de Jeneverbesdwergspanner (een nachtvlinder).

De resterende Jeneverbesgroeiplaatsen van Vlaanderen bestaan vooral uit alleenstaande exemplaren, op enkele verspreide locaties in de Kempen. Enkel in het Heiderbos te As komt een struweel voor met een oppervlakte van circa 14 ha. De circa 3 resterende groeiplaatsen van deze soort in Vlaanderen situeren zich voornamelijk op het Kempens plateau in Limburg.

Het beheer bestaat uit de instandhouding van het struweelstadium door het tegengaan van bosvorming. Na het verwijderen van de opslag is vaak een maai- of plagbeheer noodzakelijk om verruiging met gras of bramen tegen te gaan. Het beheer van het Heiderbos bestaat uit het plaggen van een cirkelvormige zone rond de zaadstruiken zodat opnieuw potentiële kiemplaatsen beschikbaar komen. Onregelmatige beweiding met schapen is de meest geschikte maatregel indien de terreinen groot genoeg zijn.

- Het grootste deel van het habitattype verdween door ontginning van geschikte gronden voor landbouw, bosbouw, woningbouw en industrie. - De belangrijkste bedreiging voor de resterende populaties bestaat uit spontane verbossing, voornamelijk met 'vliegdennen', en de daarmee gepaard gaande beschaduwing. - De struiken zijn gevoelig voor begrazing. Dit vormt vooral een probleem in heideterreinen die het jaar rond begraasd worden, waarbij in de winter minder voedsel beschikbaar is en Jeneverbes kan worden aangevreten. - In Vlaanderen treedt nagenoeg geen natuurlijke verjonging van Jeneverbesstruweel meer op. Men vermoedt dat de oorzaak hiervan ligt bij de gebrekkige zaadvitaliteit, het uitblijven van perioden van intensieve begrazing, het verdwijnen van stuifzanddynamiek (verzuring), (konijne)vraat en/of droogtestress. Ook een lage Al/Ca ratio in de bodemtoplaag blijkt noodzakelijk voor de overleving van kiemplanten. - Jeneverbesstruwelen ondervinden algemeen een te hoge atmosferische stikstofdepositie. Een sterk verhoogde stikstofdepositie kan leiden tot bodemverzuring, resulterend in ammoniumophoping en aluminiummobilisatie (verhoogde toxiciteit). Verzuring werkt verder ook vergrassing van soorten als Pijpenstrootje in de hand.

Het herstelbeheer bestaat vooral uit het creëren van geschikte kiemplaatsen met open zand in de nabijheid van Jeneverbesstruiken. In bepaalde gevallen worden ook Jeneverbessen aangeplant, afkomstig van opgekweekt zaad van autochtone struiken.

Het habitattype is in Vlaanderen gebonden aan voedselen kalkarme zandgronden. Jeneverbesstruwelen ontstaan waarschijnlijk bij afwisseling van over- en onderbeweiding waarbij een kleinschalige mozaïek ontstaat met een kruidlaag, moslaag en open plekken. Mogelijk is brand een cruciale factor bij de kieming van Jeneverbes. Jeneverbes is een plant van droge, voedselarme, licht minerale grond, maar kan sporadisch ook onder vochtigere condities voorkomen in dopheivegetaties aan de voet van stuifzandruggen.

** Voor advisering in het kader van de passende beoordeling wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de referentiewaarden die in de praktische wegwijzers zijn opgenomen.**