Beekvalleien

Doorheen het kleinschalig landschap met zijn soortenrijke hellinggraslanden en kleine landschapselementen stromen verschillende beekvalleien. De Berwijn, de Voer, de Noorbeek, de Veurs en de Gulp met daarnaast nog tal van bronhoofden die uitmonden in deze bronbeken. Er zijn 2 habitattypes in de SBZ aanwezig die aan deze bronbeken gebonden zijn, vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachion in de beek (3260) en soortenrijke natte ruigten (6430), die zich op natuurlijke wijze langs de oevers van het dynamische beeksysteem in stand kunnen houden. Voor beide habitattypes is de Voerstreek de toplocatie in Vlaanderen en de G-IHD bestempelen de SBZ respectievelijk als essentieel en zeer belangrijk. Actueel ontbreken beide habitattypes, ondanks de goede potentie, echter vaak langs grote delen van de beekvalleien die doorheen de SBZ stromen. Aan dit beekecosysteem zijn tal van habitattypische soorten gebonden zoals de Gestippelde alver (die in Vlaanderen enkel in de Voerstreek voorkomt), Elrits, Kleine tanglibel, Bosbeekjuffer, Waterspitsmuis, Waterspreeuw, IJsvogel en de SBZ is zeer belangrijk voor de bijlagesoort Rivierdonderpad die zijn leefgebied in verscheidene bronbeken vindt. De SBZ is bovendien essentieel voor migrerende Atlantische zalmen langsheen de Berwijn en voor het behoud van het areaal van de Beekprik in Vlaanderen. De Voerstreek herbergt één van de weinige populaties van deze soort buiten de Kempense laaglandbeken.

Actueel komen beide habitattypes en de kenmerkende fauna en flora die eraan gebonden zijn slechts beperkt voor door de aanrijking (eutrofiëring) van de beken ten gevolge van erosie en/of het ontbreken van riolering, het dichtslibben van de beekbodem met leem, de aanwezigheid van vismigratieknelpunten en de versnelde afvoer van regenwater die voor onnatuurlijke piekafvoeren zorgt.

Voor de SBZ wordt er gestreefd naar:

  • Hooguit matig eutroof water met een lage stikstof- en fosforconcentratie ,lage concentratie bestrijdingsmiddelen en lage sedimentvracht. Natuurlijke beekstructuur (meandering, afwisseling sedimentfracties, …). Op locaties met Beekprik en Rivierdonderpad: bijkomende kwaliteitseisen ten opzichte van het habitattype 3260 inzake BZV, zuurstofgehalte en temperatuur en afwezigheid migratieknelpunten.
  • Herstel van KLE, zoals hagen en houtkanten die erosie verder tegengaan en de infiltratiecapaciteit verhogen.
  • Een goede beekstructuur met een natuurlijk waterpeilregime waarlangs beide habitattypes (3260, 6430-hf) zich kunnen ontwikkelen en er een natuurlijke beekbodem aanwezig is met een afwisseling tussen grove en fijne sedimenten.