Boslandschap

In de SBZ Jekervallei en bovenloop van de Demervallei wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9120, 9160, 9190, 91E0, 6430_boszomen en 7220, waarbinnen plaatselijk vochtige schrale hooilanden (6510) en ruigten (6430) voorkomen door beheer van open plekken. De diversiteit van bodem en reliëf zorgt voor bijzondere lokale nuances met elk zijn soortensamenstelling.

In de randen van de bossen komen dikwijls goed ontwikkelde en soortenrijke vegetaties van boszomen (6430_bz) voor en vaak bevinden zich op de randen van de bossen nog relicten van bloemrijke graslanden, die als open plekken binnen de boscomplexen ontwikkeld worden. Het betreft in de randen van bossen van het habitattype 9120 vooral heischrale zomen en graslandrelicten (6230 in deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden). In de rand of tussen complexen van bossen van het habitattype 9160 en 91E0 betreft het voornamelijk matig voedselrijke graslanden van het type 6510_hu.

Deze SBZ is belangrijk voor de habitattypes 9120, 9190 (beide types zijn in marginale oppervlaktes aanwezig) en 91E0 en zeer belangrijk voor het habitattype 9160. Vanuit landschapsoogpunt bestaat deze Speciale Beschermingszone uit een zeer versnipperd gebied met relatief kleine oppervlakten per deelgebied. Vanuit de abiotiek van de SBZ is het in goede staat van instandhouding brengen van de bostypes 9120 en 9190 niet mogelijk. Deze komen actueel slechts in marginale oppervlakten voor in de deelgebieden 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst en deelgebied 7 – Pomperik-Dorpsbeemden. Er wordt daarom voor deze SBZ gestreefd naar het creëren van 3 robuuste boskernen bestaande uit een mozaïek van 9160 en 91E0. Daarnaast wordt gestreefd naar een kwaliteitsverbetering op het vlak van structuur.

Volgende doelstellingen worden voorgesteld voor de bossen:

  • 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
    Structuuraspect: Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer (o.a. hakhoutbeheer) in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen.
    Bosrandenbeheer: Op de rand van het bostype 9120 en 9190 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heischrale vegetaties (6230) te voorzien. Deze bostypes komen echter slechts marginaal voor in de SBZ. Op de overgang van de bostypes 9160 en 91E0 naar glanshavergrasland 6510, natte ruigte 6340_hf of dottergrasland rbb_hc kunnen boszomen (6340_bz) ontwikkelen die onontbeerlijk zijn om optimale condities te creëren voor tal van vleermuizen, kamsalamander, boomkikker, vliegend hert, Spaanse vlag, middelste bonte specht, enz.
    Open plekken (5-15% : Binnen de grote boscomplexen dient aandacht besteed te worden aan het behoud en versterking van relicten van bloemrijke graslanden of ruigten als zonbeschenen open plekken van 1-3 ha. Dit is nodig om zeldzame habitats regionaal te versterken tot een lokaal netwerk van habitatvlekken. Door de smalle en versnipperde afbakening van beschermingszones van deze SBZ, is het noodzakelijk om ook binnen de bossen de open plekken maximaal te ontwikkelen tot habitats. Door de bufferende capaciteit van het boscomplex hebben ze een uitgelezen potentie om tot goed ontwikkelde habitatkernen uit te groeien.
    Om de schaduwwerking op deze microhabitats in de bossfeer te beperken is mantel-zoombeheer (minimum 10 m) van de bosranden prioritair op deze plekken. De realisatie van deze kernen van heischraal grasland situeren zich in deelgebieden 7 – De Pomperik - Dorpsbeemden en 5 – Demervallei van Spurk tot Beverst. De realisatie van kernen bloemrijk grasland en struweel (6510, rbb_hc, rbb_sp, en rbb_sf) situeren zich in bijna alle deelgebieden met een voorname bosdoelstelling.
    Ecologische link tussen boscomplex en omliggende ‘open’ habitats: De lokalisering van de open plekken en het aangepaste mantel-zoombeheer voor heischrale habitats en bloemrijke habitats is bij voorkeur gelegen aansluitend op bestaande of nieuw te realiseren open habitatkernen.

  • 2. De realisatie van grote en robuuste boskernen
    Naast het actueel reeds aanwezige bos in deelgebied 8 – Grootbos, wordt de realisatie van drie grote boskernen (voornamelijk van het type 9160 met gradiënten naar 91E0) in de 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst, die een leefbare populatie bevatten van habitattypische soorten en ook goede kansen bieden aan de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats.
    Dit moet een bijdrage leveren aan de lange termijn garanties voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten wespendief, middelste bonte specht, vliegend hert,… maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten.
    Voor de overige deelgebieden wordt gestreefd naar behoud (met kwaliteitsverbetering) van de actuele bosoppervlakte.
    Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
    • A. Omvorming van bestaande ‘niet-habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB (Criteria Duurzaam Bosbeheer) dienen gevolgd te worden. Omvorming naar boshabitats in dit rapport gaat over ± 20 ha.
    • B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een aaneengesloten oppervlakte van het type 9160/91E0 zijn er kleinere effectieve uitbreidingen voorzien in deelgebieden 4 (5 ha). Richtcijfer voor bosuitbreiding in dit rapport is 21 ha.
    • C. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van kleinere boskernen. Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Hier wordt geen oppervlaktedoel opgesteld. De in dit rapport voorgestelde verbindingen zijn gesitueerd binnen SBZ-gebied.

  • 3. Plaatselijk de hydrologie herstellen
    Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6430 en 6510). In concreto zijn er herstelmaatregelen nodig naar de beekstructuur (overstromingsfrequentie, meandering), het herstel van de kwelzones en herstel van de bronzones. Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor deze types hersteld wordt. Deze doelstelling is voornamelijk van belang voor de deelgebieden 1 – Molenbeemd-Klein Membruggen en deelgebieden 4 Demerbronnen-Wadden, 5 Demervallei van Spurk tot Beverst.