Boslandschap

Het SBZ-H West-Vlaams Heuvelland is essentieel voor de instandhouding van het habitattype 9130 - Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum en zeer belangrijk voor de instandhouding van de habitattypes 91E0 - Alluviale bossen met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) (wegens 4% van het subtype Bronbos) en 9120 – Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) in Vlaanderen. Van het type 9120 is actueel ca. 440 ha in het SBZ-H aanwezig, van het type 9130 ca. 270 ha en van het type 91E0 ca. 35 ha. Van de Atlantische zuurminnende eikenbossen zijn enkele relatief grote boskernen aanwezig binnen het gebied, maar er komen ook heel veel kleine, geïsoleerde en slecht gebufferde kernen voor. Goed ontwikkelde kernen van het habitattype 9130 Beukenbos met boshyacint zijn te vinden op de Kemmelberg en in het Hellegatbos. Goede kernen van het habitattype 9120 Zuurminnende bossen zijn vertegenwoordigd in de Galgebossen BE2500003-4, de Gasthuisbossen BE2500003-9 en het Polygoonbos BE2500003-10. Alluviaal bos 91E0 komt over het hele SBZ voor, maar doorgaans gaat het om erg kleine, kwetsbare, en slecht gebufferde kernen.

Omdat dit SBZ essentieel is voor het habitattype 9130 en zeer belangrijk voor het type 9120, is het essentieel om binnen dit SBZ doelen voor deze types voor te stellen die leiden tot een gunstige staat van instandhouding. Hierbij wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van grote boskernen die op zich lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de habitattypische soorten van deze kernen en hun boshabitats. Deze kernen worden verbonden met kleinere bossen die satellietpopulaties bevatten, en die moeten zorgen voor voldoende populatie-uitwisselingsmogelijkheden, zodat de kans op het verdwijnen van de habitattypische soorten tot een minimum herleid wordt. Omdat een aanzienlijk deel van dit SBZ momenteel een ander grondgebruik dan natuur kent en heel wat landbouwgrond bevat, wordt gekozen voor een zo degelijk mogelijk ruimtebesparende aanpak – waarbij de socio-economische waarden van de betrokken gebieden optimaal gerespecteerd worden. De ecologisch en maatschappelijk best verantwoorde wijze om doelen te formuleren is in dit geval om een aantal grote en robuuste kernen uit te bouwen die al voor een heel groot oppervlakte-aandeel van het bereiken van een gunstige staat van instandhouding kunnen zorgen, en aanvullend daarop deze kernen met de kleinere habitatkernen te verbinden. Op die manier:

  • 1. wordt ecologisch tegemoetgekomen aan de ecologische vereisten voor leefbare populaties van de bijlagesoorten zoals Wespendief, Zwarte Specht, Middelste bonte specht en andere habitattypische bossoorten
  • 2. worden de noodzakelijke uitbreidingen van habitat ten koste van ander grondgebruik beperkt en is het randeffect dat hierdoor veroorzaakt wordt in ruimte sterk geconcentreerd. Het vast gegeven dat in de huidige aanwezige grotere boskernen (o.a. Kemmelberg-Monteberg en Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen) vaak nog delen ‘niet-habitatwaardig bos’ vervat zitten, versterkt deze stelling. Veel van deze bossen zijn openbare eigendom en zullen op middellange termijn leiden tot bijkomend boshabitat door bosomvorming of het ouder worden van recente bosaanplanten. Door de bosuitbreidingsdoelen in de enclaves gelegen in of aansluitend aan deze kernen in te zetten, is het randeffect van deze maatregelen veel geringer dan wanneer rond heel veel kleine kernen bosuitbreidingsmaatregelen voorzien worden.

Een belangrijke randvoorwaarde bij het inzetten van de bosuitbreidingsdoelstellingen op de realisatie van grote kernen is dat het areaal van het habitattype niet in het gedrang komt (dit betekent dat moet vermeden worden dat het habitat op een aantal plaatsen, volledig uit een deelgebied verdwijnt). Dit betekent dat op de plaatsen waar het habitat momenteel aanwezig is, minstens naar behoud van dat habitat gestreefd wordt. Op niveau van de individuele deelgebieden wordt ook naar een gunstige staat van instandhouding gestreefd voor het habitattype, hetgeen ook een randvoorwaarde kan vormen. Deze filosofie komt ook tegemoet aan de G-IHD doelstellingen en de gehanteerde methodiek voor de bos- en andere habitats, die eveneens uitgaat van zuinig ruimtelijk gebruik en maximaal uitwerken van robuuste habitatkernen, die lange termijngaranties bieden voor het habitat, zijn habitattypische soorten en de bijlagesoorten. Bij de opmaak van de G-IHD’s bleek het SBZ-H ‘West-Vlaams Heuvelland’ een gebied waarin een belangrijk aandeel van de voorziene instandhoudingsdoelen voor de twee bostypes 9120 en 9130 kunnen gerealiseerd worden. Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:

  • 1. Een basismaatregel die voor alle bestaande habitatwaardige bossen toegepast wordt, is de kwaliteitsverbetering op vlak van structuur (dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen) en die op maat van de lokale noden van het type kan gespecificeerd en gemotiveerd worden.
  • 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120, 9130, en plaatselijk ook 91E0. Hiervoor wordt in eerste instantie omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien (2a), maar tevens is bosuitbreiding noodzakelijk voor de realisatie van deze doelen (2b).
  • 3. Het degelijk bufferen van de kernen en het verbinden van deze grote kernen met kleinere kernen die satellietpopulaties vormen. Hiervoor is doorgaans bosuitbreiding aangewezen (omvormingsmogelijkheden vaak beperkter), maar deze kan op maat van de lokale ecologische noden en maatschappelijke haalbaarheid aangepast worden (gaande van vrij smalle houtige verbindingsstroken (houtkanten, hagen, zie verder bij bocagelandschap) tot effectieve bosuitbreiding – maar doorgaans op kleinere schaal dan in (2).
  • 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen. Deze maatregel is beperkter in ruimte en geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van het type 91E0.

Hieronder volgt een algemene bespreking en motivering voor deze vier types van maatregelen.

  • 1. kwaliteitsverbetering op vlak van structuur (dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen)
    De boshabitats binnen dit SBZ hebben op dit ogenblik in heel veel deelgebieden en kernen een onvoldoende gevarieerde structuur. Dit is een belangrijk aspect om voor het criterium ‘kwaliteit’ een gunstige staat van instandhouding te kunnen behalen. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in natuurreservaten, bosreservaten en domeinbossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zal komen, o.a. Wespendief, Zwarte specht, Middelste bonte specht, Kleine ijsvogelvlinder en Keizersmantel. Dit is reeds in veel beheerplannen voorzien voor domeinen in eigendom van ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privébossen gelegen in VEN zal door toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen. Op de zandgronden is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Levendbarende hagedis en Hazelworm in stand te houden. Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen en Polygoonbos zijn de belangrijkste deelgebieden voor dergelijke overgangssituaties. Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Sleedoornpage, Kamsalamander) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Goudvink, Kleine ijsvogelvlinder, Keizersmantel). Het voorzien van dergelijke overgangssituaties is voornamelijk van belang in de deelgebieden Heuvelland BE2500003-1, Galgebossen BE2500003-4 en Gasthuisbossen BE2500003-9. Daarnaast kan de bosstructuur ook verbeterd worden door een aantal agressieve exoten te verwijderen. Soorten zoals Corsicaanse den, Amerikaanse vogelkers en Amerikaanse eik laten immers weinig ruimte voor ondergroei, waardoor de kruidlaag degenereert.

  • 2. De realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen voornamelijk voor de types 9120, 9130
    De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een gunstige staat van instandhouding te bereiken binnen dit SBZ-H voor de boshabitats. In het SBZ-H worden 2 grote boshabitatkernen beoogd. Zoals hiervoor gesteld worden best reeds bestaande grote of goed ontwikkelde boskernen uitgebreid. In die optiek zijn de zones die aanmerking komen voor het realiseren van deze 2 boshabitatkernen:
    • Sixtusbossen
    • Kemmelberg-Monteberg-Rodeberg
    • Palingbeek-Vierlingen-Gashuisbossen

    Het deelgebied BE2500003-3 wordt niet weerhouden wegens de beperkte ruimte binnen voor bosuitbreiding binnen SBZ-H. Als doelstelling wordt de realisatie van twee grote boskernen van elk 300 ha, waarvan een eerste in het deelgebied BE2500003-1 Heuvelland en een tweede in de Ieperboog (deelgebieden BE2500003-8, BE2500003-9 en BE2500003-10), beoogd. Met het realiseren van deze grote boshabitatkernen worden lange termijngaranties beoogd voor een stabiele populatie van onder meer de bijlagesoorten Zwarte Specht, Wespendief en Middelste Bonte Specht maar evenzeer voor tal van andere habitattypische bossoorten (indicatoren van structuurrijke bossen Bosuil, Boomklever, Havik, en Rode Lijstsoorten gebonden aan randen en open plekken zoals Zomertortel, Kleine ijsvogelvlinder, Keizersmantel). Deze boshabitatkernen worden daarom ook best via het verbinden van de bestaande bossen met kleine landschapselementen en kleinschalige bosuitbreiding gerealiseerd. Hierdoor kan een kern gerealiseerd worden, met ruimte voor enkele koppels van de grote oppervlaktebehoevende bijlagesoorten, zoals Wespendief en Zwarte specht, die in dit gebied een hoofdpopulatie voor het SBZ-H moeten herbergen. Bij het realiseren van een deze boshabitatkernen dient voldoende aandacht te gaan naar rustzones. Soorten als Wespendief zijn niet alleen oppervlaktebehoevend, maar vergen eveneens voldoende rust rond de broedplaats. In die zin is het interessant een grote boskern te realiseren, waardoor ook de recreatie beter gestuurd kan worden. Voor de realisatie van een grote boskern in de alluviale sfeer (91E0) zijn de mogelijkheden beperkter. Verspreid over het SBZ-H zijn er steeds lokaal wel goede potenties, maar de beste potenties voor het realiseren van een grote boskern van dit type zijn te vinden in het Heuvelland. De bestaande alluviale bosjes worden er best verbonden door een mozaïek van natte ruigte, graslanden en kleinschalige bosuitbreiding. Dergelijke kern is voornamelijk van belang voor de habitattypische soorten en Rode Lijstsoorten van natte bossen, zoals Vuursalamander, Wielewaal, Matkop, Goudvink, Kleine IJsvogelvlinder, Keizersmantel etc. Heuvelland is ook het enige deelgebied waar het subtype 91E0 bronbos voorkomt. Om dit subtype in stand te houden dient het lokaal – bronzones zijn immers vaak slechts puntelementen – uitgebreid te worden.Volgende maatregelen worden voorzien om tot de realisatie van deze 2 grote boshabitatkernen te komen:

    • 2a. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In het SBZ-H komen actueel ca. 80 ha naaldhoutbestanden voor. Het merendeel van deze naaldhoutbestanden komt voor in bossen beheerd door de Vlaamse overheid. In deze bossen werden maatregelen voorzien die leiden tot bijkomend habitat op termijn. Hiertoe behoren in belangrijke mate het Polygoonbos en het Helleketelbos. Daarbuiten komen tevens andere openbare bossen, o.a. de Gasthuisbossen en de Vierlingen, in aanmerking. Minstens 20 % van de niet inheemse bestanden zal hier tot bijkomend habitat leiden op termijn. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook andere privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen op vrijwillige basis deelnemen aan de opmaak van uitgebreide bosbeheerplannen, waarbij ook de CDB gevolgd worden. Daarnaast zal het verder laten ontwikkelen van jonge inheemse aanplanten leiden tot 100 ha extra bijkomend habitatwaardig bos.
    • 2b. Bosuitbreiding. De bosuitbreiding ten behoeve van de realisatie van het type 9120 (drogere bossen, al dan niet aangevuld met plaatselijk andere bostypes) en bosuitbreiding voor de realisatie van het type 9130 (bos met boshyacint), worden in de specifieke doelen verder samen behandeld (richtwaarde voor bosuitbreiding van deze habitats: 399 ha).

    Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van de types 9120 en 9130 bezit, komen zoals hiervoor aangegeven het Heuvelland BE2500003-1 en de Palingbeek-Vierlingen-Gasthuisbossen BE2500003-8 en BE2500003-9 en Polygoonbos BE2500003-10 het best in aanmerking. Dit gaat in het totaal om 280 ha als richtwaarde voor bosuitbreiding, die verspreid over twee grote boskernen ingezet worden, en eventueel aangevuld door kleinere bosuitbreidingsinitiatieven in de andere deelgebieden. Bosuitbreiding kan zowel door effectieve aanplant of door spontane verbossing gebeuren. Bij spontane verbossing kan geopteerd worden om te werken met het model van het wastinelandschap. Een wastine ontstaat door extensieve begrazing en bestaat uit een vlekkenpatroon van weide met vaak doornig struweel zoals meidoorn, sleedoorn en hondsroos. Binnen de struwelen kunnen zich weer bomen vestigen, omdat ze er tegen begrazing beschermd zijn.Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos dat een groot aandeel van het type 91E0 bezit, komt het deelgebied Heuvelland het best in aanmerking. De bestaande alluviale bosjes worden er best verbonden door een mozaïek van natte ruigte, graslanden en kleinschalige bosuitbreiding in de beekvalleien en ter hoogte van bronzones. Kleinere oppervlaktes aan bosuitbreiding zijn daarbovenop noodzakelijk ter hoogte van de Gasthuisbossen BE2500003-9 en het Polygoonbos BE2500003-10. Dit gaat in het totaal om 39ha als richtwaarde voor bosuitbreiding, waarvan het Heuvelland voor de realisatie van een grote aaneengesloten kern moet zorgen, o.a. met het oog op de habitattypische soort Vuursalamander. In het bijzonder dient aandacht besteed te worden aan lokale bosuitbreiding van het subtype bronbos in het deelgebied Heuvelland. Het gaat hier echter wel slechts om een kleine fractie (enkele hectares) van de bosuitbreiding met 33 ha als richtwaarde voor het habitattype 91E0.


  • 3. Het degelijk bufferen van de kernen en het verbinden van deze grote kernen met kleinere kernen die satellietpopulaties vormen.
    Dit is een algemene doelstelling die voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden voorgesteld wordt. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen zijn, en zijn dus slecht gebufferd. Hierdoor is het verdwijnen van habitattypische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van habitattypische soorten bevatten, met de grotere bossen te verbinden, kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Dit gaat vnl. om verbindingen via kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten, aangevuld met kleinschalige bosuitbreiding. Kleinschalige bosuitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden Galgebossen en Polygoonbos. Daarnaast hebben ook bossen die geïsoleerd gelegen zijn in landbouwgebied, zoals het Helleketelbos en de Sixtusbossen nood aan buffering om lange termijn garanties voor het overleven van de habitattypische soorten te kunnen garanderen. In totaal gaat het hier om een bosuitbreiding met 80 ha als richtwaarde.