Grasland- en moeraslandschap in beek- en riviervalleien

Het grasland- en moeraslandschap wordt beschouwd als een samenhangend complex van bloemrijke hooilanden (6510), schralere graslandtypes (6410, 6230) en natte ruigtes (6430) Tevens worden eutrofe plassen (3150) en drijftillen (7140) toegevoegd.

De SBZ BE2300044 ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ is in de G-IHD als ‘essentieel’ voor het habitattype 6510, ‘zeer belangrijk’ voor het habitattype 6410 en ‘belangrijk’ voor het habitattype 6430 aangeduid. Er is een kennislacune voor wat het habitattype 3150 betreft.

De aanwezigheid van een aantal grotere grasland- en moerascomplexen [*] is noodzakelijk voor de instandhouding van habitattypische soorten gebonden aan deze bloemenrijke graslanden en moerassen, waarbij voor zowel insectenfauna als habitattypische vogelsoorten zoals kwartelkoning (deelgebied 21 Pikhakendonk), paapje, rietgors, sprinkhaanzanger, ijsvogel en slobeend duurzame leefgebieden gecreëerd worden.

Binnen de deelgebieden dient in eerste instantie zorg besteed te worden aan de kwaliteitsverbetering van de aanwezige grasland- en moerashabitats.

Daarnaast worden in de SBZ ‘Bossen van het zuidoosten van de zandleemstreek’ 5 kernen van grasland en moerasvegetaties tot doel gesteld met telkens een oppervlakte van ongeveer 30 ha in de volgende deelgebieden :

  • Deelgebied 4 Drooghout met Kerkesbeek – Molenbeekvallei, waar het overstromingsgebied Moortsele wordt aangelegd gecombineerd met specifieke natuurinrichting (Econnection, 2006). De tot doel gestelde habitattypes zijn 6430 en 6510; in dit gebied is er maar ruimte voor een kern van ca. 15 ha
  • Deelgebied 12 Molenbeek – Dorenbeekvallei bij Honegem, Zolegem, Sint-Appolinia, waar een grotere oppervlakte 6510 (subtype glanshavergrasland) tot doel gesteld is met een richtwaarde van 33 ha. Daarnaast is er ook een uitbreiding in oppervlakte voorgesteld voor habitattype 6410 ;
  • Deelgebied 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos waar het beheer van het Bos van Aa gericht is op de ontwikkeling en het handhaven van een relatief open gebied met enerzijds waterpartijen en verlandingsvegetaties (3150) en anderzijds soortenrijke graslandvegetaties (6430, 6510 – voor de types in de heidesfeer wordt verwezen naar de boshabitats);
  • Deelgebied 19 Dorent-Nelebroek: voor ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus) en glanshavergraslanden (6510_hu), beide subtypes hebben hier een erg grote potentie, en natte ruigte (6430);
  • Deelgebied 21 Pikhakendonk, Hollaken, waar een GOG en wetland voorzien zijn in het kader van het Sigmaplan. Ook hier is er grote potentie voor de ontwikkeling van pimpernelgraslanden (6510_hus, uitbreiding met 26 ha voorzien in het Sigmaplan), zodat hierop maximaal ingezet wordt, naast de gewone glanshavergraslanden (6510_hu). Daarnaast worden ook de uitbreiding van eutrofe plassen (3150) beoogd. Er wordt in dit gebied 1 broedpaar kwartelkoning tot doel gesteld.

In een aantal deelgebieden worden beperktere uitbreidingen voorzien van de grasland- en moerashabitats. Hierbij wordt er enerzijds naar gestreefd om de aanwezige grasland- en moerashabitats beter te bufferen en/of te verbinden (door beperktere uitbreidingen van habitattypes en/of behoud/ontwikkeling van RBB’s) en anderzijds overgangen naar bosranden en –zomen verder te ontwikkelen. Door deze kleinere ‘snippers’, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te behouden en verder te ontwikkeling (met beperktere uitbreidingen), kan de kans op het lokaal uitsterven sterk worden gereduceerd. Kleinschalige uitbreidingen worden voorgesteld in de deelgebieden 1 Makegemse bossen met Makegembos, Bruinbos, Heilig Geestgoed, Harentbeekbos en Molenbeekvallei en 9 Boskantgracht.

Daarnaast zijn in de SBZ-gebieden plaatselijk potenties aanwezig voor de verdere ontwikkeling van het habitattype 3150 (eutrofe plassen). Deze situeren zich in deelgebieden 14 Bos van Aa, Kollintenbos, ’s Gravenbos, Driesbos, 17 Kesterbeek, Lareveld en 21 Pikhakendonk, Hollaken en kunnen bijdragen aan een duurzame instandhouding van de populaties kamsalamander, kleine modderkruiper en bittervoorn en als foerageergebied voor o.a. ijsvogel.

[*] De totale oppervlakte is de som van habitattypes 6230, 6410, 6430, 6510 en RBB’s (vnl. dotterbloemhooilanden, rietlanden, kleine en grote zeggenvegetaties en moerasspirearuigten).