Heide met vennen en (overgangs)venen

Het heidelandschap is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen waaronder:

  • droge heide (4030), vochtige heide (4010), overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150)
  • Gevlekte witsnuitlibel, Poelkikker, Vinpootsalamander, Gerande oeverspin, Venglazenmaker, Noordse witsnuitlibel, Venwitsnuitlibel, Koraaljuffer, Tengere Pantserjuffer, Heidesabelsprinkhaan, Zompsprinkhaan en Groentje
  • In combinatie met het habitattype 9190 is het heidelandschap belangrijk voor soorten als Nachtzwaluw (Dg 4) en Boomleeuwerik (Dg 4 en 6)
  • Gagelstruwelen (Rbbsm), vochtig wilgenstruweel op venige of zure bodem (rbbso), (niet habitatwaardige) heidevennen

Ondanks de kleine oppervlakte komen in het gebied een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora voor en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen om een duurzame instandhouding te verzekeren. Daarnaast is het noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan.

Kwaliteitsverbetering heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden.