Mergelgrotten

De mergelgrotten in dit SBZ zijn allemaal aangeduid als habitattype 8310, waarvoor dit SBZ essentieel is volgens de G-IHD. In deze mergelgrotten overwinteren elk jaar van 1 september tot 30 april circa drieduizend vleermuizen van 11 verschillende soorten. Bijkomend overwinteren er anno 2011-2012 ca 4891 vleermuizen in de ‘Waalse’ groeven, die zich grotendeels onder Vlaams grondgebied uitstrekken. Het betreft 12 soorten, waaronder 824 ingekorven vleermuizen, 1 Bechsteinsvleermuis, 171 meervleermuizen , en 101 vale vleermuizen. Zowel naar aantal als naar soortenrijkdom van vleermuizen zijn de mergelgrotten van de SBZ van Europees belang. In de periode augustus-september zijn de mergelgrotten eveneens van belang als paarverblijf.

De Lacroixberg, deelgebieden 6 en 12, vormt de belangrijkste winterverblijfplaats in Vlaanderen voor de Meervleermuis. Ook Bechstein’s vleermuis, die zeer zeldzaam is in Vlaanderen, en de Ingekorven vleermuis, waarvoor Vlaanderen de meest noordelijke grens van voorkomen vormt, overwinteren in Vlaanderen enkel in deze mergelgrotten. Daarnaast vormen de mergelgrotten ook een belangrijke winterverblijfplaats voor volgende aangemelde soorten: Brandt’s vleermuis / Gewone baardvleermuis, Franjestaart, Gewone grootoorvleermuis / Grijze grootoorvleermuis, Vale vleermuis en Watervleermuis. Ook de mergelgrotten onder de Tiendeberg zijn van belang.

De doelstellingen voor deze mergelgrotten worden geformuleerd als kwaliteitsdoelstellingen voor de overwinteringshabitats van vleermuizen, gelegen binnen dit habitatrichtlijngebied. Voor de zomerhabitats van vleermuizen wordt verwezen naar het bocagelandschap en de specifieke soortbeschrijvingen. Belangrijke factoren voor kwaliteit van het winterhabitat hebben betrekking op verstoring, lichtpollutie, relatieve vochtigheid, temperatuur en luchtstroming. Er wordt gestreefd naar een optimaal microklimaat. De kwaliteitseisen van verschillende vleermuissoorten verschillen. Hierdoor is een variatie aan omstandigheden binnen de volgende ranges noodzakelijk:

  • Zones met variatie in temperatuur tussen 0°C en 10°C, die zowel droog als nat zijn;
  • Natte en koudere zones met een constante temperatuur rond de 5°C;
  • Natte en warmere zones met een temperatuur tussen 7°C tot 11°C.

In het kader van de doelstellingen voor de specifieke vleermuissoorten worden verder meer concrete doelstellingen voorgesteld voor hun habitat.

Het is belangrijk dat voldoende rust aan de vleermuizenpopulaties wordt geboden door het ontbreken van verstoring. Daarom is het van cruciaal belang dat belangrijke winterverblijfplaatsen tijdens de wintermaanden (van 1 september tot 30 april) en tijdens de paarperiode (augustus-september) niet toegankelijk zijn (m.u.v. vleermuisonderzoek en dringende veiligheidsinspecties). Voor de Ingekorven vleermuis, die een langere winterslaap heeft, moet deze periode verder uitgebreid worden van 15 augustus tot 15 mei. Controle op het afsluiten van de groeves is noodzakelijk.

Er moet gewaakt worden over de stabiliteit van de groeven en de vleermuisingangen. Daarnaast moet er ook aandacht zijn voor inrichting van de omgeving van de mergelgrotten. Hieronder wordt o.a. de beperking van de toegankelijkheid, geschikte invliegopeningen, aangepaste vegetatiestructuur in de buurt van de ingangen (aanleg van KLE’s),… verstaan.

In het open omliggende landschap moeten kleine landschapselementen (houtkanten met doornstruiken zoals Meidoorn en Sleedoorn) voorzien worden enerzijds voor Grauwe klauwier, anderzijds om de connectiviteit tussen zomer- en winterverblijfplaatsen en foerageergebieden van vleermuizen te verbeteren. De realisatie van deze doelstelling vergt acties (bijvoorbeeld overeenkomsten met landbouwers) buiten de SBZ.

Er worden geen specifieke oppervlaktedoelstellingen geformuleerd, aangezien de oppervlakte van de grotten niet uitgebreid kan worden. Behoud van de huidige oppervlakte met minstens behoud en waar mogelijk verbetering van de kwaliteit is het doel.