SBZ ‘Schelde-en Durmeëstuarium buiten Sigma en NOP’ - boslandschap

In de SBZ ‘Schelde en Durmeëstuarium gebieden buiten Sigmaplan en NOP’, wordt het boslandschap beschouwd als bestaande uit habitattypes 9120 en 91E0 en 6430_boszomen. De SBZ-deelgebieden bevinden zich grotendeels in het rivierecosysteem van de Schelde zodat de meeste bossen behoren tot het alluviaal bostype. De SBZ wordt als ‘essentieel’ beschouwd voor de types 91E0 en 6430 en ‘belangrijk’ voor 9120. Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:

  • 1. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
    Dit van toepassing op beide SBZ-gebieden. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer in bossen zal het aandeel aan dikke bomen, dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Dit zijn maatregelen die veel van de habitattypische soorten en bijlagesoorten ten goede zullen komen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen, voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB, ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen. Ook de ontwikkeling van gevarieerde bosranden en –zomen zijn voor de SBZ van belang. Op de droge tot natte gronden is het van belang om gevarieerde bosranden en -zomen (o.a. habitattype 6430_subtype boszoom) te voorzien om kleine populaties van habitattypische soorten als Sleedoornpage, Levendbare hagedis, Hazelworm, Zomertortel, , etc… te kunnen realiseren. Meest geschikte zones op droge gronden zijn de steilere, zuidelijk gerichte hellingen, met mogelijke overgangen naar habitattype 6510 (zie verder). Op de rijkere natte bodemtypes zijn dergelijke randen en zomen van belang om optimale condities te creëren voor leefbare populaties van habitattypische soorten van natte ruigtes en graslanden (Rietgors, …) – evenals meer habitattypische soorten van lichtrijke natte bossen (Nachtegaal, Kleine IJsvogelvlinder).
  • 2. Realisatie van kwalitatief degelijke grote boshabitatkernen
    Naast een kwaliteitsverbetering van de bestaande alluviale boshabitats 91E0 in de SBZ ‘Schelde- en Durmeëstuarium buiten Sigma en NOP’ worden als doel plaatselijke versterkingen voorgesteld om de versnipperde kernen te versterken en beter te bufferen tegen invloeden van buitenaf. Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:

    • A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. 20-80% van de niet inheemse bestanden zal hier op termijn tot bijkomend habitat leiden. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden.
    • B. Bosuitbreiding. Het grootste aandeel voor realisatie van bijkomend habitat zal voor dit SBZ dienen te gebeuren via bosuitbreiding

  • 3. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en / of verbinden van kleinere boskernen
    Voor de kleinere boskernen van SBZ ‘Schelde en Durmeëstuarium gebieden buiten Sigma enNOP’ wordt ook een versterking van de aanwezige boskernen beoogd. Ter hoogte van deelgebied 42 Warandeduinen wordt het bostype 9120 in droge sfeer verder versterkt. In de overige gebieden gaat het over broekbostypes zoals ter hoogte van deelgebieden 29 Moer/Eikevliet en 55 Moer/Coolhembos die verder versterkt worden. Voor de deelgebieden 43-46 Damvallei en 56 Daknamse meersen wordt een versterking van de alluviale boskernen beoogd in overgang naar het grasland- en moeraslandschap.