Beekprik

Lampetra planeri
Fauna
Vissen en rondbekken
Lampetra planeri Beekprik
Verspreidingskaart (2007), Beekprik
Kaart van de speciale beschermingszones voor: Beekprik
Beekprik

+

Uitbreiding van het huidige areaal

+

Uitbreiding van het huidige aantal populaties

+

Oplossen van ongunstige waterkwaliteit, versnippering, tekort aan kwaliteit van het leefgebied. Uitbreiding van de oppervlakte geschikte oeverzone met 25 - 30 ha, naast de vooropgestelde extra oppervlaktes Europees te beschermen habitats en leefgebied van andere Europees te beschermen soorten en de algemene kwaliteitsverbetering ten gevolge van het huidige milieubeleid.

De Beekprik behoort tot de ‘rondbekken’, een groep van primitieve vissen zonder kaken. De huid van het slangachtige lichaam is glad bij gebrek aan schubben; de vinnen zijn niet ondersteund door vinstralen. De rug is grijsbruin; de buik is lichter gekleurd. Beekprikken leven eerst 6,5 jaar als larve en ondergaan dan een metamorfose tot volwassen dier, dat na zo’n 6 maanden, na het paaien, afsterft. De larve heeft 7 paar kieuwspleten. De larvale, hoefijzervormige mondlip groeit bij adulten uit tot een zuigmond, voorzien van hoornige tanden. Het oog van de larve is rudimentair en wordt slechts functioneel na de metamorfose. Adulten hebben een kieuwkorf met 7 paar ronde kieuwopeningen. De larven zijn nauwelijks te onderscheiden van die van de nauw verwante Rivierprik (eveneens een bijlage 2-soort). Larven die groter zijn dan 15 cm zijn echter quasi zeker Beekpriklarven. Adulten zijn maximaal 14 cm lang.

De Beekprik komt nog voor in een beperkt aantal boven- en middenloopjes in het bekken van de Kleine Nete (Kleine Nete zelf en Desselse Nete), bekken van de Grote Nete (middenloop Grote Nete, Asbeek, Balense Gracht), Maasbekken (Warmbeek-Oude Beek, Aabeek-Bullenbeek, Itterbeek, Zijpbeek-Asbeek, Voer), Zennebekken (Steenputbeek en Kapittelbeek), Denderbekken (Terkleppenbeek), Zwalmbekken (Molenbeek, Dorenbosbeek, Verrebeek, Sassegembeek), Demerbekken (boven-en middenloop Zwarte beek, Laambeek, Zutendaalbeek, Bezoensbeek, Munsterbeek) en in de Krombeek, een zijbeek van de Maarkebeek. De soort was ook gemeld in de Walebeek (Bekken van de Brugse Polders).

Zuurstofgebrek en waterverontreiniging zijn nefast, zelfs al is die tijdelijk van aard. Daarnaast is ook het rechttrekken en ruimen van beken en rivieren nadelig, aangezien hierbij de vitale paaibedden voor de adulten en ingraafbiotopen voor de larven verdwijnen. Wanneer migratiebarrières voorkomen naar de paaigebieden in de bovenlopen kan de soort zich niet meer voortplanten. Populatieuitwisseling of herkolonisatie wordt verhinderd door een slechte waterkwaliteit van midden- of benedenlopen.

De soort is gebaat met behoud en herstel van natuurlijke, vrij meanderende beken en rivieren, waar ruimingen achterwege blijven. Een goede waterkwaliteit is cruciaal, zodat o.a. riooloverstorten en diffuse verontreiniging (bv. door akkererosie en uitspoeling van meststoffen) absoluut moeten geweerd worden. Migratieknelpunten, zoals stuwen, dienen weggewerkt. Bij een gefaseerde aanpak verdienen de bovenlopen in de leefgebieden de eerste prioriteit.

Beekprikken bewonen midden- en bovenlopen van beken en rivieren met een goede waterkwaliteit. Onder de prikken is de Beekprik de enige soort die zich niet parasitair voedt. De larven leven oppervlakkig ingegraven in slibrijke, fijnzandige bodems, waar ze algen, detritus en kleine organismen uit het water filteren. Na de metamorfose tot adulte prik voeden de dieren zich niet meer. Ze trekken in het voorjaar stroomopwaarts op zoek naar ondiepe, zonnige zand- en kiezelbanken, waar het water sneller stroomt en de eieren worden afgezet, waarna ze sterven.