Grote hoefijzerneus

Rhinolophus ferrumequinum
Fauna
Zoogdieren
Rhinolophus ferrumequinum Grote hoefijzerneus
Kaart van de speciale beschermingszones voor: Grote hoefijzerneus
Verspreidingskaart (2007), Grote hoefijzerneus
Rhinolophus ferrumequinum Grote hoefijzerneus

+

Oplossen van versnippering, niet afgestemd menselijk gebruik, tekort aan kwaliteit van het leefgebied. Beperken van of alternatieven gebruiken voor antibiotica en antiparasitaire producten bij begrazingsprojecten in reservaatgebieden. Geen extra oppervlakte leefgebied nodig naast de vooropgestelde extra oppervlaktes Europees te beschermen habitats en leefgebied van andere Europees te beschermen soorten en de algemene kwaliteitsverbetering ten gevolge van het huidige milieubeleid.

De grote hoefijzerneus is, zoals zijn naam al aangeeft, de grootste hoefijzerneus van Europa. Het is een relatief forse vleermuis met brede vleugels (spanwijdte 350- 400 mm), een gewicht van 17-34 g en een halfrond neusaanhangsel. De vacht is lichtgrijs met soms een roze tint en donkere haarpunten. In winterslaap wordt het lichaam niet volledig door de vleugels omhuld. De grote hoefijzerneus heeft een zeer typische sonar van het CF-type bij 80-85 kHz.

De grote hoefijzerneus bereikt in Vlaanderen de noordelijke grens van zijn verspreidingsgebied. Net als alle hoefijzerneuzen is het een warmteminnende soort, die wijd verspreid is in Zuid-Europa. In onze contreien wordt de grote hoefijzerneus enkel in warmere subklimaten aangetroffen. In Groot-Brittannië, dat sterk onder de invloed staat van de warme Golfstroom, komt hij tot de 51e breedtegraad voor, wat overeenkomt met Midden-België. Opmerkelijk is een overwinterend dier in Utrecht (1993-94). In de regio Nord-Pas-de-Calais worden 's winters ongeveer 50 dieren gevonden verspreid over een aantal winterverblijfplaatsen. De dichtstbijzijnde vindplaats is toch nog een 40-tal km van de grens met West-Vlaanderen verwijderd.

In Vlaanderen is in 1995 nog een zomerkolonie van 12 mogelijk niet-reproducerende dieren aangetroffen in de Voerstreek, die overigens ook een relatief warm klimaat heeft. De kolonie bevond zich in een klein, rustig en verwaarloosd schuurtje. Gedurende 2 weken in de maand juli zijn de dieren er waargenomen. Wat later is de schuur door de eigenaar gerenoveerd en zijn de dieren verdwenen. In de Waalse mergelgroeven zijn er recent ook nog enkele waarnemingen gedaan. De Voerstreek is de enige plaats in Vlaanderen waar de soort ooit aanwezig is geweest. In de jaren '40 was er nog een kraamkolonie in de Sint-Pietersberg te Lanaken en in de periode 1909-1964 maakte de grote hoefijzerneus nog 2% uit van de dieren die in de Belgische mergelgroeves werden gevonden. De verspreiding is in de tweede helft van de 20ste eeuw steeds verder opgeschoven naar het zuiden. De valleien van de Samber en Maas zijn nu volledig verlaten. Tussen 1985 en 1995 waren er nog 84 vindplaatsen in Wallonië, maar de totale populatie wordt momenteel geschat op maximaal 200 dieren.

De belangrijkste bedreigingen zijn het verdwijnen en verstoren van geschikte winter- en zomerverblijfplaatsen door sloop, renovatie, verlichting, lawaai enz. De dieren zijn immers zeer plaatstrouw. Geschikte jachtgebieden verdwijnen of verliezen aan kwaliteit door het doorsnijden van bestaande vliegroutes (bv. door aanleg van wegen of kappen van bomen en struiken), lichthinder, intensieve bosbouw, beperking van het insectenaanbod door gebruik van pesticiden en ontwormingsmiddelen in de landbouw, enz.

Deze kritische soort vereist het strikt behoud en herstel van geschikte winter- en zomerverblijfplaatsen. Een goede kennis van de ecologische eisen en het lokale jachtgebied is noodzakelijk om gepaste maatregelen te nemen en nadelige effecten van eventuele lokale ingrepen te vermijden of te verzachten.

Jachtgebied:
In het vroege voorjaar jagen de grote hoefijzerneuzen bij voorkeur in dichte bossen, waar ze prooien (zoals de mestkever Geotrupes stercorarius) van de vegetatie plukken (‘gleaning’). Ze zijn zeer wendbaar en vliegen behendig tussen boomtakken door op zoek naar hun prooien. Later verschuift hun jachtgebied naar de grenszone tussen bos en graslanden. Bosschages, hagen en houtkanten of kleine bosjes krijgen dan de voorkeur. Ze foerageren dichtbij de houtige elementen. In het najaar zoeken ze de begraasde weilanden op, waar ze specifiek gaan jagen op kleine mestkevers (Aphodius rufipes). Grote hoefijzerneuzen hebben behoefte aan een afwisselend, mozaïekachtig landschap met een hoge structuurrijkdom. In het begin van de jacht wordt rond de kolonieplaats gejaagd. Later op de nacht worden de jachtplaatsen bezocht, die tot op 10 km van de kolonie verwijderd kunnen liggen. Voor de overleving van de jonge dieren, die minder behendig zijn, is het echter noodzakelijk dat er vlak bij de kolonie ( Het voedsel bestaat uit de wat grotere insecten, zoals mestkevers (Geotrupes sp.), sluipwespen (Ichneumonoidea en Ophionidae), nachtvlinders, langpootmuggen, meikevers en junikevers (Melolontha sp.).

Zomerverblijfplaats:
Aan de grenzen van zijn verspreidingsgebied is de grote hoefijzerneus voor zijn zomerkolonies afhankelijk van warme verblijfplaatsen, zoals zolders en kerktorens. Dat warmte cruciaal is, werd aangetoond in Groot-Brittannië, waar men erin geslaagd is het voortplantingssucces te vergroten door op een koloniezolder verwarming aan te brengen. Meer naar het zuiden bevinden kraamkolonies zich ook in grotten of grotachtige verblijfplaatsen. Een tweede vereiste is een rechtstreekse en relatief grote invliegopening. Hoefijzerneuzen kruipen niet graag en moeten van hun hangplek naar buiten kunnen vliegen. In een kolonie komen tot een paar honderd dieren voor. De kolonieplaats wordt regelmatig gedeeld met andere soorten vleermuizen.

Uitvlieggedrag en vliegroutes:
Het uitvliegen start vanaf een half uur na zonsondergang. Tussen mei en juli zijn er 2 activiteitsperioden per nacht: net na de avond- en net voor de ochtendschemering. Nadien is er slechts 1 activiteitspiek. De jachtgebieden worden bereikt via vaste vliegroutes die lopen langs landschapselementen.

Winterverblijfplaats:
Voor de overwintering is de grote hoefijzerneus afhankelijk van relatief warme plaatsen (7 tot 11 °C) met een hoge luchtvochtigheid. Hij is dus terug te vinden in de diepere delen van forten en grotten. In tegenstelling tot veel andere hoefijzerneuzen overwintert deze soort dikwijls in groepen.