Kleine dwergvleermuis

Pipistrellus pygmaeus
Fauna
Kleine dwergvleermuis
Verspreidingskaart (2007), Kleine dwergvleermuis
Kleine dwergvleermuis

De Kleine dwergvleermuis gelijkt uiterlijk erg sterk op de Gewone dwergvleermuis en werd pas in 1999 op basis van genetisch onderzoek als aparte soort erkend. Mannelijke dieren kunnen op basis van de geslachtsorganen morfologisch van elkaar onderscheiden worden. Verder blijken er ook verschillen in de piekfrequentie van de sonargeluiden en in de sociale roep.

Een morfologische vergelijking van beide soorten in Duitsland heeft enkele maten en uiterlijke kenmerken opgeleverd waarmee ze in de hand kunnen onderscheiden worden. De Kleine dwergvleermuis is zeer klein en heeft een opvallend korte, lichte snuit , een sterk gebogen voorhoofd en korte, lichte oren. Kleine dwergvleermuizen hebben een wat lichtere vachtkleur dan de Gewone dwergvleermuizen: aan de buikzijde is de dichte vacht wat lichter van kleur dan de vrij lichte rugvacht die zand- of roodachtig bruin gekleurd is. Daardoor lijkt hij ook meerkleuriger dan de Gewone dwergvleermuis. Ook de huiddelen zijn lichter bruin dan bij de Gewone dwergvleermuis. Zo zijn de binnenkant van de oorschelp en het zwak behaarde gebied rondom het oog zeer licht. Ook de velden in de armvlieghuid, de aanwezigheid van een ribbel tussen de neusgaten en de dichter behaarde staartvlieghuid zijn bruikbare determinatiekenmerken. Mannelijke dieren van de beide soorten kunnen via het kleur van de geslachtsorganen onderscheiden worden. Doordat deze soorten pas recent van elkaar onderscheiden worden, zijn momenteel nog maar weinig specifieke morfologische vergelijkingen uitgevoerd. De sonar klinkt zoals bij de Gewone dwergvleermuis met de vorm FM-qcf en een piekfrequentie tussen 52 en ruim 60 kHz. Bij piekfrequenties tussen 50 en 52 kHz is de determinatie onzeker (overlap met de Gewone dwergvleermuis). De sociale roep is kenmerkend: bij de Kleine dwergvleermuis bestaat de roep uit 3 delen en bij de Gewone dwergvleermuis uit 4 delen. Waarnemingen van de Kleine dwergvleermuis in Vlaanderen zijn allemaal gebeurd met time expansion-batdetectoren. Dit soort detector maakt het mogelijk om de geluiden op te nemen en achteraf te analyseren. Meestal wordt voor de interpretatie gebruik gemaakt van een sonogram. Het vlakke gedeelte van de puls ligt duidelijk hoger bij de kleine dwergvleermuis (56 kHz) dan bij de gewone dwergvleermuis (45 kHz).

De soort komt wellicht overal in Europa voor met uitzondering van het noorden van Scandinavië. Sinds 2000 is de Kleine dwergvleermuis ook in Vlaanderen met behulp van bat-detectoren op een zevental verspreide locaties waargenomen, tot op heden echter nooit twee maal op dezelfde locatie. Het blijft bijgevolg onduidelijk of de soort in Vlaanderen alleen als zwerver voorkomt, of zich bij ons effectief ook voortplant. Analyse van gearchiveerde geluiden wijst uit dat de soort alleszins niet massaal over het hoofd wordt gezien. Door de moeilijke determinatie zijn er geen gegevens bekend over winterverblijfplaatsen in Vlaanderen.

Dankzij bat-detectors is de soort sinds eind jaren '90 in een aantal Europese landen voor het eerst waargenomen. Details van het Europese verspreidingsgebied van de Kleine dwergvleermuis zijn echter nog niet volledig gekend. De Kleine dwergvleermuis komt in heel Zuid- en Midden-Europa sympatrisch voor met de Gewone dwergvleermuis. De verspreiding strekt zich uit van het Iberisch schiereiland tot Ierland, Scandinavië, het Europees mediterrane gebied en het Balkan-schiereiland tot in Turkije en op Cyprus en verder oostwaarts in Moldavië, de Oekraïne, Azerbeidjan en Rusland.

De voornaamste bedreiging is het verdwijnen en verstoren van (potentiële) winter- en zomerverblijfplaatsen.
Het verdwijnen van jachtgebieden en vliegroutes door versnippering van het landschap door wegeninfrastructuur en bebouwing. Het verlies aan geschikte zomer- en winterverblijfplaatsen door kapping van bomen en de renovatie en sloop van gebouwen, vooral het na-isoleren van gebouwen begint een steeds grotere rol te spelen. Ook vergiftiging en afname van prooien door het gebruik van pesticiden, ondoordacht geplaatste windturbines en de toenemende lichtpollutie hebben een impact op de populatie evenals het verkeer en predatie door katten .

Voorlichting naar eigenaars met kolonies in de woning en aannemers die renovatiewerken uitvoeren is noodzakelijk om het duurzaam behoud van potentieel geschikte verblijfplaatsen te garanderen. Een aangepast bosbeheer, gericht op behoud van oude, dode en zieke bomen met holtes, naast behoud en herstel van waterrijke gebieden en aaneengesloten, verbindende landschapselementen langs waterlopen zijn gunstig.

Halfnatuurlijke bosbouw met een groot aandeel oude bomen en behoud van natuurlijke oeverbossen. Behoud van natuurlijke rivierlopen en ruime overstromingsgebieden. Bescherming van kolonies door rekening te houden bij het renoveren en na-isoleren van gebouwen.

Door de moeilijke determinatie is weinig gekend over de winterverblijven van de soort. In de zomer verblijven ze zowel in gebouwen, in boomholten als in vleermuis- en vogelnestkasten. In vergelijking met de Gewone dwergvleermuis zouden ze honkvaster zijn. Jachtgebied De Kleine dwergvleermuis heeft de voorkeur voor een waterrijke omgeving (moerassen, rivierbossen, waterlopen en waterplassen), waar er o.a. op dansmuggen gejaagd wordt.

De Kleine dwergvleermuis is sterker gebonden aan water en vegetaties dan de Gewone dwergvleermuis en jaagt zeer behendig in een beperkt gebied. Daarbij foerageren ze onder takken die boven water hangen, op kleine plekken in bossen en boven kleine wateren.. Uit bat-detectoronderzoek blijkt dat de Kleine dwergvleermuis in Groot-Brittannië het meest bij water en in rivierbegeleidende vegetaties jaagt, terwijl de Gewone dwergvleermuis in de meest uiteenlopende biotopen foerageert. In Duitsland vond men Kleine dwergvleermuizen onder meer in enkele rivierbossen langs de Rijn. In Zweden foerageren Kleine dwergvleermuizen vaak in kleine openingen tussen de boomkronen. Ook in Vlaanderen en Brussel werden de meeste waarnemingen gedaan in de buurt van water: boven een gracht in de buurt van bomen op de oevers, bij een brug over een kanaal en boven vijvers aan de rand van het bos. De jachtgebieden liggen met een gemiddelde van 1,7 km doorgaans verder van de kraamkolonie dan die van de Gewone dwergvleermuis.Kleine dwergvleermuizen blijken meer specifieke jachteisen te hebben. De totale oppervlakte van de foerageergebieden is groter terwijl de individuele jachtgebieden kleiner zijn dan bij de Gewone dwergvleermuis.
Het voedsel verschil weinig dan dat van de Gewone dwergvleermuis: tweevleugeligen, vliesvleugelen, eendagsvliegen, gaasvliegen en voor een klein deel uit andere insecten.
Hun zomer- en kraamverblijfplaatsen bevinden zich in gebouwen achter gevelbekleding, spouwmuren, onder dakpannen, tussen dakbeschot maar ook in boomholten en vleermuiskasten.
De schaarse winterwaarnemingen komen uit gebouwen, bomen en ook vleermuiskasten.
Over de migratie zijn tot nog toe weinig gegevens beschikbaar. Men veronderstelt dat er ten minste enige migratie is over korte afstand. Er zijn twee gegevens bekend waarbij geringde dieren resp. 775km en 178 km ver werden teruggevonden.