Kleine mantelmeeuw

Larus fuscus
Fauna
Vogels
Kleine mantelmeeuw (Larus fuscus)
Verspreidingskaart Kleine mantelmeeuw. Kaart afkomstig van de atlas van de Vlaamse broedvogels van 2000 - 2002.

=

Op korte termijn voorzien van alternatieve en voldoende grote broedplaatsen in de buurt van de huidige kolonie

=

Behoud van een broedbestand van minimaal 1.920 broedparen

+

Oplossen van tekort aan kwaliteit van het leefgebied. Geen extra oppervlakte leefgebied nodig naast de vooropgestelde extra oppervlaktes Europees te beschermen habitats en leefgebied van andere Europees te beschermen soorten en de algemene kwaliteitsverbetering ten gevolge van het huidige milieubeleid.

De Kleine mantelmeeuw is iets kleiner en slanker dan de Zilvermeeuw. Bij volwassen vogels zijn de bovendelen zwartgrijs, de vleugeltoppen grotendeels zwart en de poten geel. De snavel is geel met een rode vlek op de ondersnavel; de iris is geel. Jonge vogels zijn tijdens hun eerste levensjaar overwegend donkerbruin (donkerder dan jonge Zilvermeeuwen). De staart is grotendeels zwart (bredere en zwartere staartband dan Zilvermeeuw) en de stuit is wit, met een aantal donkerbruine vlekken. De iris en snavel zijn donker; de poten roze. In de daaropvolgende onvolwassen kleden worden de bruine veren geleidelijk vervangen door donkergrijze en witte. Het adulte kleed wordt verkregen na 4 à 5 jaar.

Kleine mantelmeeuwen broeden hoofdzakelijk in de kustgebieden van Noordwest-Europa, van IJsland tot het Iberisch schiereiland. In West-Europa is de broedpopulatie de voorbije decennia sterk toegenomen. In Vlaanderen komen twee ondersoorten voor. De ondersoort L. f. graellsiiis een vrij talrijke broedvogel; de ondersoort L. f. intermedius is een doortrekker en wintergast, hoewel een enkel exemplaar bij ons ook tot broeden komt. In Vlaanderen is het broedgebied grotendeels beperkt tot de voorhaven van Zeebrugge (met 4.515 broedparen in 2004 meer dan 95% van de Vlaamse populatie of 2,6% van de biogeografische populatie). Elders bevindt zich alleen in Oostende een grotere populatie (149 paren in 2006) die is gevestigd op daken van gebouwen. In het binnenland gaat het voorlopig over slechts enkele paren. Buiten het broedseizoen komt de soort in Vlaanderen voor in vrij klein tot vrij groot aantal, zowel aan de kust als in het binnenland. De aantallen zijn het laagst tijdens de winter wanneer de Kleine mantelmeeuw langs de kusten van Zuidwest-Europa en Noordwest-Afrika vertoeft.

Broedende vogels worden vooral bedreigd door landpredatoren. Omdat de belangrijkste broedkolonies gevestigd zijn op (tijdelijk) braakliggende terreinen in havengebieden, is habitatverlies ook een reële bedreiging. De soort is ook gevoelig voor verstoring van de slaap- en hoogwatervluchtplaatsen.

Een belangrijke beheermaatregel is het voorzien van zandige, schaars begroeide terreinen met voldoende rust aan de kust. Slaap- en hoogwatervluchtplaatsen moeten worden gevrijwaard van verstoring.

De broedhabitat is vergelijkbaar met die van Zilvermeeuw - beide soorten komen immers vaak in gemengde kolonies voor - maar ruwe, rotsige en sterk begroeide terreinen zijn iets minder in trek. Ook kunstmatige broedplaatsen zoals opspuitterreinen en daken van gebouwen worden vlot in gebruik genomen. In het broedseizoen zoekt deze meeuwensoort haar voedsel in de Noordzee, tot wel 60 à 100 kilometer vanaf de broedkolonie. Daar vissen ze op kleine vissoorten die vlak onder het wateroppervlak zwemmen. Vaak vliegen ze achter vissersboten waar ze foerageren op overboord gegooid voedsel, zoals bijvangsten en visresten. Buiten het broedseizoen wordt de soort veelal aangetroffen op het strand, in landbouwgebieden (weiden en akkers) en op zee.

Broedvogel/doortrekker/overwinteraar in internationaal belangrijke aantallen (geregeld >1% van de biogeografische populatie in 1 of meerdere gebieden)