Vragen over de gebruikte berekeningsmethode

324aantal beschermde diersoorten in Europa

Waarom zijn de gebruikte emissiefactoren niet dezelfde als die in het MER-richtlijnenboek?

De emissiefactoren in bijlage I van de traditionele stalsystemen zijn gemiddelde emissiefactoren zoals ze gebruikt worden in het EmissieModel Ammoniak Vlaanderen (EMAV). Dat model wordt gehanteerd door de Emissie-inventaris Lucht van de Vlaamse Milieumaatschappij om de ammoniakemissie door de land-en tuinbouw in Vlaanderen in te schatten.

Bijvoorbeeld: een gemiddelde emissiefactor voor een traditionele stal is een gemiddelde van de emissiefactoren van:

  • een traditionele stal waar amper stalmest geproduceerd wordt,
  • een traditionele stal waar deels stalmest geproduceerd wordt,
  • een traditionele stal waar uitsluitend stalmest geproduceerd wordt.

Die emissiefactoren zijn uit wetenschappelijke studies afgeleid, maar kunnen afwijken van de emissiefactoren opgenomen in het MER-richtlijnenboek. Bij het aanvragen van uw vergunning zullen de emissiefactoren uit het MER-richtlijnenboek gehanteerd worden.

Wie staat in voor de berekening van de ammoniakemissie en welk model wordt daarvoor gebruikt?

De berekening van de ammoniakemissie door de land- en tuinbouw in Vlaanderen gebeurt door het team Emissie-inventaris Lucht van de Vlaamse Milieumaatschappij. Hiervoor wordt het Emissie Model Ammoniak Vlaanderen of kortweg EMAV gehanteerd. Deze methodologie werd door het Instituut voor Landbouw- en Visserij (ILVO) ontwikkeld en berekent de ammoniakemissie in/tijdens:

  • de stal;
  • de mestopslag;
  • mestuitspreiding;
  • de weide.

In dit model wordt de stikstofstroom gevolgd van productie tot plaats van afzet. Voor meer informatie kan u terecht op de website van de VMM, waar u het jaarverslag ‘Lozingen in de lucht: 2000-2012’ kan raadplegen.

Welke emissie wordt meegenomen in de berekening?

De berekening van de ammoniakemissie die in het kader van dit schrijven werd uitgevoerd, beperkt zich tot de emissie uit de stal. De emissie tijdens externe mestopslag of ten gevolge van het uitspreiden van mest op het land of door grazende dieren wordt bijgevolg, voor de berekende ammoniakemissie in deze brief, niet meegerekend.

Voor het berekenen van de stalemissie voor uw exploitatie werd een beroep gedaan op de data zoals door de landbouwer in de aangiftes 2013 bij de Mestbank opgegeven. U vindt ze nog eens terug in bijlage I bij de brief. Voor de berekening van de emissie uit de stal zijn hiervoor de dieraantallen, het type stalsysteem en XY-coördinaten van de exploitatie belangrijk. Uiteraard wordt in deze berekening rekening gehouden met het al of niet aanwezig zijn van een ammoniak-emissiearm stalsysteem.

Hoe gebeurt de berekening van de ammoniakemissie?

Op basis van de dieraantallen, de al of niet aanwezige emissiearme stalsystemen en de bijhorende ammoniakemissiefactoren wordt voor elke, in de aangifte opgegeven diercategorie, de ammoniakemissie berekend. Deze emissiefactoren zijn gemiddelde factoren en geven aan hoeveel ammoniak een dier per jaar uitstoot in de stal. De ammoniakreducties die met de emissiearme stallen gepaard gaan, worden dan ook in de berekening meegenomen. U vindt de emissiefactoren en de reductiepercentages van de verschillende emissiearme stalsystemen in de bijlage I bij de brief.

Waarom wordt gebruik gemaakt van de dierenaantallen uit de Mestbankaangifte en niet van de aantallen opgenomen in de milieuvergunning? In het kader van de vergunningverlening zijn immers toch die laatste aantallen relevant?

Wanneer je een vergunningsaanvraag indient, zal de impact inderdaad berekend worden op basis van de dierenaantallen opgenomen in de vergunningsaanvraag. De overheid beschikt vandaag echter niet over een databank waar de vergunde dieraantallen in zijn opgenomen. Daarom werd gebruikt gemaakt van de dierenaantallen uit de Mestbankaangifte.

Methode voor berekening waar de ammoniak zal terecht komen: wat wordt er berekend en wie staat in voor deze berekening?

Een stal met dieren erin stoot ammoniak uit. Die ammoniak verspreidt zich via de lucht en slaat neer in de omgeving. Afhankelijk van onder andere het aantal dieren, het type dieren, de ligging van de stal, … zal dit natuurgebieden zwaar of minder zwaar belasten. Ieder habitattype kan een maximumhoeveelheid neervallende ammoniak aan. Het VITO voert een berekening uit waarbij onderzocht wordt waar de ammoniak die uitgestoten werd door een bedrijf neerslaat. In de habitatgebieden waar er een probleem is (waar er dus in totaal, door lokale zowel als door niet-lokale bronnen meer ammoniak neerslaat dan het habitat aankan) wordt dan gekeken naar de individuele bijdrage van het bedrijf op die locatie (in percentage van wat de habitat aankan). Van al die habitatgebieden wordt gekeken waar de individuele bijdrage het grootst is; die locatie wordt de kritische habitatcel genoemd. Het percentage van wat het individueel bedrijf bijdraagt aan de depositie die de habitatcel aankan, is dan het percentage dat per bedrijf gerapporteerd wordt.

Welk model voor de depositieberekening wordt hiervoor gebruikt?

Voor het bepalen van de individuele bijdrage van een stal wordt het IFDM-model gebruikt, dat ook gekend is vanuit de MER-procedures.

Welke schouwparameters zijn gebruikt?

In het kader van de berekening voor de brief zijn standaard schouwparameters (hoogte, diameter, temperatuur, debiet van het afgas) gebruikt (uitgang schouw 5m boven grondniveau, diameter schouw: 15cm, geen stijging van de pluim door warmteaanvoer). Bij een aanvraag tot herberekening kan aan deze parameters niets worden gewijzigd. Deze parameters zullen wel worden aangepast in de concrete berekening bij de milieuvergunningsaanvraag.

Wat zijn de onzekerheden op de berekening?

Er zijn vele onzekerheden op de berekening, zoals de exacte depositiesnelheid, de juiste schouwparameters, de kritische depositiewaarde van een cel, … Deze onzekerheden zijn relatief groot, maar er is alles aan gedaan om zo goed mogelijke inschattingen te krijgen van deze waardes. Het is belangrijk te beseffen dat deze onzekerheden zowel naar boven als naar beneden invloed kunnen hebben.

Van waar komen de data?

De invoergegevens betreffende de stallen en de dieraantallen komen van de VLM (Mestbank). De emissieberekeningen uit de dierenaantallen komen van de VMM. De gegevens over de habitats komen van INBO.

Wat zijn de belangrijkste parameters die bepalen of er een probleem is?

In eerste orde is afstand tot een actueel of potentieel kwetsbaar habitat binnen SBZ bepalend, maar ook andere factoren zoals dierenaantallen, emissiereducerende technieken, ligging van de stallen, etc.. spelen een heel belangrijke rol.

Wat met andere bronnen? Wat met bronnen uit het buitenland?

Andere bronnen (bv. industrie en verkeer) en bronnen uit het buitenland zijn meegenomen in de bepaling van de totale last op de verschillende habitatcellen. Voor de berekening van de eigen bijdrage worden zij, uiteraard, niet meegenomen.

Wat met natuurgebieden net over de grens? Of in Brussel? Of in Wallonië?

De impact van de Vlaamse bedrijven op die natuurgebieden wordt momenteel nog niet ingeschat.

Welk meteojaar ligt aan de basis van de berekeningen?

Het meteojaar 2007 ligt aan de basis van de berekeningen. 2007 was een vrij representatief jaar betreffende een aantal belangrijke meteoparameters. 2007 werd dan ook door de Vlaamse Overheid in verschillende andere verkennende studies inzake luchtkwaliteit gebruikt.

Hoe wordt de bijdrage aan de stikstofdepositie door een landbouwbedrijf berekend? Op het aantal dieren van mijn vergunning, op het aantal NER’s (nutriëntenemissierechten) dat ik nu bezit of op het aantal dieren dat ik nu heb?

In de macro-impactanalyse die in voorjaar 2014 is uitgevoerd (INBO, VITO, VMM) heeft men gebruik gemaakt van de veebezetting (mestbankaangifte 2011). Het percentage dat aan u per brief werd meegedeeld, is berekend op de gegevens (dierenaantallen) uit de Mestbankaangifte 2013. Dit om de eenvoudige reden dat de vergunningsgegevens van de bedrijven niet eenvoudig raadpleegbaar of opvraagbaar zijn.

In het kader van passende beoordelingen en vergunningverlenging wordt wel degelijk uitgegaan van het aantal dieren opgenomen of aangevraagd in de vergunning. Daarom biedt de overheid ook de mogelijkheid om een herberekening te laten uitvoeren.

Verder zullen in het kader van de verdere ontwikkeling van de PAS de relevante verleende vergunningen in kaart gebracht moeten worden (niet alleen voor de landbouwbedrijven). Dit is nodig om gebiedsgericht alles correct in kaart te brengen.

Ik lig in een cluster van landbouwbedrijven, wat met mijn buren?

Bij een vergunningsaanvraag zal rekening worden gehouden met de cumulatieve effecten van andere stikstofuitstotende activiteiten in uw omgeving. Uw individuele bijdrage aan de stikstofneerslag op de SBZ’s moet dan berekend worden. Via het Vlaams Operationeel Prioritaire Stoffen-model is de actuele milieudruk op het gebied ook bekend. De actuele milieudruk is de optelsom van de effecten van alle activiteiten die een bijdrage leveren aan de stikstofneerslag. Dat geeft een beeld van de ernst van de overschrijding van de kritische depositiewaarde.

Wat is het verschil tussen een emissiefactor per dierplaats en een emissiefactor per dier?

Een emissiefactor uitgedrukt in ammoniak per dier per jaar is niet gelijk aan een emissiefactor uitgedrukt in ammoniak per dierplaats per jaar.

In bijlage I worden emissiefactoren voor de traditionele stalsystemen uitgedrukt in ammoniak per dier per jaar (NH3/dier/jaar). Voor het berekenen van deze emissiefactoren werd rekening gehouden met de bezettingsgraad van de dieren in de stal. Deze bezettingsgraad geeft de opvulling van de stal tijdens de stalperiode van de dieren weer. Dit percentage is een aanname per diercategorie en een gemiddelde waarde voor Vlaanderen. Het kan zijn dat de bezettingsgraad van de dieren in uw stal niet dezelfde is als de gemiddelde waarde voor Vlaanderen. Dit kan echter niet meegenomen worden in het gebruikte EMAV-model.

Voor de emissiearme stalsystemen is de emissiefactor uitgedrukt in ammoniak per dierplaats per jaar. Hier moet de omzetting naar ammoniak per dier per jaar nog gebeuren. Beide mogen niet door elkaar gebruikt worden.

Waarom is het berekenen van de ammoniakemissie geen eenvoudige vermenigvuldiging van dieraantallen met emissiefactor?

Voor het berekenen van de ammoniakemissie voor uw landbouwbedrijf wordt, zoals eerder aangehaald, het EMAV-model gebruikt. Voor die berekening zijn heel wat factoren en ook heel wat aannames nodig. Een voorbeeld van een aanname is het aandeel van verschillende traditionele staltypes ten opzichte van het totaal aantal stallen van de beschouwde diercategorie in Vlaanderen. Maar ook de bezettingsgraad van het betreffende staltype is belangrijk. Uit al die aannames wordt een gemiddelde emissiefactor berekend. Alvorens de ammoniakemissie te berekenen gebeurt hiernaast ook nog een correctie voor de verdeling mengmest/vaste mest (of droge mest/natte mest bij pluimvee) voor de aanwezige emissiearme stalsystemen (op niveau Vlaanderen, niet individueel). Een eenvoudige vermenigvuldiging van dieraantallen met de corresponderende emissiefactor is dus niet voldoende.

Wat is het referentiekader voor de bepaling van de emissiereductie van 30%?

Men bepaalt de stikstofreductie ten opzichte van de vergunde situatie.

Worden emissies afkomstig van de transportsector ook in rekening gebracht?

Binnen PAS is een werking uitgezet om emissies van wegverkeer mee in rekening te brengen. Dit zal verder uitgewerkt worden in context van V-Pas en D-PAS.

Nederland hanteert in sommige gevallen andere emissiefactoren dan Vlaanderen. Op welke manier wordt hiermee omgegaan?

Alleen de emissiefactoren die in Vlaanderen aanvaard zijn kunnen gehanteerd worden in de berekeningen van de ammoniakemissies.