Boslandschap

Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160- en 91E0-bossen en zeer belangrijk voor drogere bossen (9120). Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Voor een blijvende goede staat van instandhouding is versterking van deze types nodig, zowel landschapsecologisch als kwalitatief. Het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) zijn een goede opstap om deze doelen te bereiken. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10 %), meer open plekken (tot 15 %). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (geleidelijke bloem/doorn/insectrijke gradiënten van ten minste 5m breed) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal beperkt aanwezige habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen, vuursalamander, ringslang en zwarte specht.

Voor een blijvende goede staat van instandhouding moeten de verschillende boshabitattypes ook landschapsecologisch versterkt worden via bosuitbreiding. Dit omvat zowel bosomvorming, voornamelijk in de Wingevallei en de vallei van de Tieltse Motte, als effectieve bosuitbreiding (richtwaarde 105 ha). Enkel in Walenbos en Wingevallei worden grote boskernen van 100-tallen ha tot doel gesteld; in andere deelgebieden worden de versnipperde bossen landschapsecologisch versterkt via kleinere bosuitbreidingen (2-15 ha). Het minimumdoel van de oppervlaktetoenames door omvorming kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer gerealiseerd worden. De andere doelen (zoals meer en effectieve bosuitbreidingen, …) vragen een extra inspanning. Bij die bosuitbreidingen en omvormingen dient er oog te zijn voor een goede ruimtelijke afwisseling en verbinding van de verschillende (ook open) habitattypes. Tien à vijftien procent open plekken heide en/of (hei)schraal grasland worden duidelijk als doel vooropgesteld in de verschillende boshabitattypes en dit in een netwerk waarbij grotere open plekken via zomen met elkaar in verbinding staan: ter hoogte van de valleien (van de Winge en T. Motte) zijn hier potenties voor types als 4010, 6410, 6510, 6430, 7230 en 7140 en op de Diestiaanheuvels voor types als 6230, 4030 en 2330 alsook voor mantel- en zoomvegetaties. Veel Europese beschermde vleermuizen zijn gebonden aan bossen, boomgroepen en bosranden op overgangen naar open biotopen en waterpartijen. Dit is ook een ideaal biotoop voor de ringslang, die voor het afzetten van de eieren ook drogere bossen met open plekken en strooisel opzoekt.

[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.