Boslandschap

Deze SBZ is essentieel voor de ontwikkeling van 9160-bossen, voor de overige bossen is deze SBZ (zeer) belangrijk. Deze habitattypes komen momenteel vaak in een gedeeltelijke aangetaste staat van instandhouding voor. Teveel exoten en te weinig dood hout zijn belangrijke knelpunten waar deze bossen mee te kampen hebben. Voor veel habitattypische soorten (waaronder zwarte specht en tal van vleermuizen) zijn deze bossen bovendien ook versnipperd (met allerlei randeffecten als rustverstoring en genetische isolatie tot gevolg) en zijn er onvoldoende oude en dode bomen, open plekken en mantel- en zoomvegetaties aanwezig. Een verdere verschuiving naar eerder vochtige dan natte bossen door verdroging dient ook vermeden te worden. Zowel op vlak van structurele verbondenheid als op vlak van kwaliteit zijn er dus verbeteringen nodig aan de boshabitats.

Bovenop het bestaande oppervlak aan Europese boshabitattypen (688 ha) wordt in dit gebied daarom een toename met 182 ha tot doel gesteld. Voornamelijk de vochtige tot natte bostypen dienen in oppervlakte toe te nemen door omvorming van bossen gekenmerkt door een hoog aandeel niet inheemse boomsoorten (vnl. in Floordam-, Helle-, Snijssels-, Kareel- en Silsombos). In de voorgestelde toename zit ook als richtwaarde 72 ha effectieve bosuitbreiding vervat, vnl. in deelgebieden 4-5, waar het bosareaal van Kastanje- en Silsombos kan ontsnipperd worden. De bosuitbreidingen mogen er echter niet gebeuren ten koste van de beoogde open biotopen en de aanwezige regionaal belangrijke biotopen. Meer nog de open habitattypes, die in deze SBZ voorkomen, dienen ook in de bossen ontwikkeld te worden via het effectief beheren van voldoende en voldoend grote open plekken grasland/heide in al de boshabitats (concreet 4030 en 6230 in 9120; 6230, 6410 of 6510 in de andere bostypes). Dit om ook een graslandnetwerk te realiseren en om de aanwezige relicten van graslandhabitattypes niet verder te versnipperen. Zulke open plekken zijn ten voordele van heel wat habitattypische soorten van zowel bos- als graslandhabitattypes. Door 4030 als kwaliteitsdoel op te nemen (als open plekken in 9120) voorkomt men ook een areaalsvermindering van dit heidehabitat.

De criteria duurzaam bosbeheer (CDB) helpen bij het kwalitatief versterken van de bossen, maar zijn ontoereikend. Ook de beheervisie van openbare bossen werkt in de richting van de gestelde kwaliteitsdoelen [*] met zijn 1/ha), meer dood hout (4-10%), meer open plekken (5-15%). Deze doelen en doelen als meer mantel-zoomvegetaties (van ten minste 5m breedte) en meer rustzones zijn nodig voor een aantal habitattypische soorten van bossen zoals vleermuizen en spechten.

Deze tot doel gestelde omvormingen en bosuitbreidingen zijn nodig om de kwalitatief hoogwaardige habitats (behalve dood hout, exoten, …) in een goede staat te behouden en te beschermen/bufferen tegen externe invloeden. De beoogde 182 ha betreft niet uitsluitend extra bos. De richtwaarde voor bosuitbreiding is 72 ha. De voorgestelde toename is nodig als een maatregel tegen ontsnippering, voor de realisatie van enkele grotere aaneengesloten boskernen (van > 100 ha) zoals in Silsom- en Kastanjebos en deze bosuitbreidingen/omvormingen voorzien daarnaast ook in een verbetering van de kwaliteit (bv. inzake de strijd tegen exoten). Bovendien is deze bosuitbreiding voorzien in de GIHD (en ten dele ook in het operationeel ruimtelijk uitvoeringsprogramma van dit gebied).

[*] De kwaliteitsdoelen voor een goede staat van instandhouding zijn in feite op een aantal indicatoren nog strenger en op korte termijn niet haalbaar.