Valleicomplex van de Mangelbeek

Dit landschap heeft een oppervlakte van 359 hectare en strekt zich uit van het brongebied van de Mangelbeek tot stroomafwaarts in het gebied Schansbeemden.

Het beekdallandschap van de Mangelbeek is een laaglandbeekdalsysteem met overgangen van voedselarme infiltratiegebieden met bossen en heide naar natte beekdalgronden, die overgaan van zure, ongebufferde biotopen in de bovenloop naar meer gebufferde laagveensystemen in de middenloop.

In het “Landschap van het valleicomplex van de Mangelbeek” komen een reeks van soorten en habitattypes voor, waarvoor de SBZ op Vlaams essentieel tot zeer belangrijk is:

  • laagveenhabitats (7410_meso):
  • loofbossen: oligotrofe tot mesotrofe valleibossen (91E0) en bos op de hogere valleigronden (9120,9190)

Belangrijkste doelstelling is kwaliteitsverbetering door herstel van een hydrologisch intact beekdalsysteem. Een natuurlijk hydrologisch regime en beekwater van een goede waterkwaliteit zijn primordiaal. Kwaliteitsverbetering is niet alleen noodzakelijk voor habitattype 3260, maar ook voor de aan laagveen gebonden habitats en soorten en het prioritair habitat van valleibossen. Knelpunten als te diepe ligging van de beek en verdroging, versnelde afvoer vanuit het brongebied worden opgelost.

Deze SBZ is zeer belangrijk voor valleibossen en bossen op hogere valleigronden. Vanuit de GIHD is een sterke toename van deze habitats voorzien. Binnen deze SBZ kunnen aan aantal grotere, aaneengesloten voedselarme loofboskernen gerealiseerd worden. Daarom streeft men naar een sterk uitbreiding van deze loofboshabitats, vooral door omvorming van naaldbossen en verdere successie in de beekdalen. Hierbij is het wel essentieel om voldoende open plekken en randzones voor soorten van open habitats te voorzien, zodat de beekdalen ook hiervoor kunnen functioneren als corridor. De vallei van de Mangelbeek heeft immers ook een belangrijke verbindingsfunctie aangezien ze aansluit bij de vallei van de Broekbeek (BE2200029) en de Laambroeken (BE2200031). In al deze aansluitende gebieden is tevens potentie tot ontwikkeling van gelijkaardige habitats en de habitattypische soorten die eraan gebonden zijn.

In functie van het leefgebied van habitattypische soorten als watersnip, moeras- en zompsprinkhaan, wekkertje, bosbeekjuffer, weidebeekjuffer, kleine ijsvogelvlinder e.v.a. is een kwaliteitsverbetering van de habitats noodzakelijk en dienen de habitats verweven te zijn met soortenrijke graslanden (ha, hp*,hr, hj) en regionaal belangrijke biotopen zoals rbb_ms, rbb_hc, rbb_hf. Minimaal een behoud van de oppervlakte en een kwaliteitsverbetering van deze soortenrijke graslanden en van de 14 ha regionaal belangrijke biotopen tot bloemrijke graslanden met een hoger voedselaanbod is noodzakelijk. Hiervan profiteert eveneens 1-2 bp porseleinhoen. Daarnaast is tevens het behoud van 24 ha wilgenstruwelen (rbbsf, rbbsm, rbbso) noodzakelijk. Deze hebben onder andere een belangrijke functie als nectarbron in het vroege voorjaar voor tal van ongewervelden en als deel van het leefgebied van onder andere grote vos en de vogelrichtlijnsoort blauwborst. Plaatselijk kan wilgenstruweel omgevormd worden in functie van de andere habitatdoelstellingen. Ter hoogte van op den Aenhof wordt 1 bp Roerdomp behouden. Dit vereist 20 ha extra leefgebied door omvorming.