Kamsalamander

Triturus cristatus
Fauna
Amfibieën en reptielen

+

Uitbreiding van het huidige areaal

+

Uitbreiding van het huidig aantal populaties en versterken van de resterende populaties waarbij gestreefd wordt naar minimum 50 adulte individuen per populatie, die zich in een of meerdere kleine, nabijgelegen waterpartijen voortplanten.

+

Oplossen van eutrofiëring en/of verzuring, versnippering, tekort aan kwaliteit van het leefgebied. Geen extra oppervlakte leefgebied nodig naast de vooropgestelde extra oppervlaktes Europees te beschermen habitats en leefgebied van andere Europees te beschermen soorten en de algemene kwaliteitsverbetering ten gevolge van het huidige milieubeleid.

De Kamsalamander is de grootste inheemse watersalamander. Vrouwtjes worden tot 18 cm lang, mannetjes blijven iets kleiner (tot 16 cm). De buik is opvallend geel tot oranjerood met een onregelmatig patroon van grote zwarte vlekken. De kop, rug, flanken, staart en bovenzijde van de poten zijn donker- tot roodbruin gekleurd, vaak met zwarte vlekken. Er zijn ook talrijke witte stippen op de flanken en de zijkanten van de kop. Tijdens de paartijd hebben de mannetjes een hoge rugkam, met onregelmatige en diepe insnijdingen, die duidelijk gescheiden is van de staartkam. In die periode vertonen de zijkanten van de staart een opvallende (zilver)witte tot blauwachtige streep. De vrouwtjes en de onvolwassen dieren hebben geen rug of staartkam. De tot 8 cm grote larven van de soort zijn te herkennen aan de zwarte vlekken op de staartzoom, die een draadvormig uiteinde heeft, en aan de lange en dunne tenen.

De soort is aanwezig in alle Vlaamse provincies, maar de verspreiding is duidelijk gefragmenteerd. De belangrijkste concentraties van vindplaatsen bevinden zich actueel in de duinen, het zuidwesten van de provincie West-Vlaanderen, de Antwerpse Noorderkempen en vochtig Haspengouw.

Voor het Natura 2000-gebied Zandleemstreek werd onderstaande kaart ontwikkeld. Klik op het beeld voor een grotere versie in pdf.

 

 

De belangrijkste bedreigingen zijn het verdwijnen of tijdelijk droogvallen van de voortplantingspoelen en/of het verdwijnen van geschikte landbiotopen.

Eutrofiëring en beschaduwing van de voortplantingsplaatsen dienen vermeden. Deze wateren zijn bij voorkeur vrij van vissen. Tijdelijk droogvallen kan hiervoor gunstig zijn, maar dit gebeurt bij voorkeur niet voor half augustus en niet elk jaar. Om de versnippering van populaties tegen de gaan zijn de aanleg of het herstel van poelen, graslanden, ruigten, bosjes en kleine landschapselementen in de omgeving gunstige maatregelen. De kamsalamander is een grote soort. Daardoor komen er per poel minder dieren voor dan van andere salamandersoorten. Om tot een voldoende grote populatie te komen is een complex van poelen vereist.

De Kamsalamander bewoont vooral kleinschalige landschappen met een hoge diversiteit aan biotooptypen. De voortplantingsplaatsen zijn veedrinkpoelen, bomputten, afgesneden rivierarmen, kleine vijvers, kleigroeven, relatief voedselrijke vennen of andere plassen met stilstaand, vrij voedselrijk water met een nagenoeg neutrale pH (cf. o.a. habitattype 3150). Kamsalamanders worden frequent aangetroffen in gebieden met groepen van dicht bij elkaar gelegen waterpartijen. De plassen zijn bij voorkeur weinig of niet beschaduwd, relatief diep en/of bevatten nagenoeg jaarrond water. De aanwezigheid van vissen heeft een nadelige invloed. De aanwezigheid van waterplanten is vereist; afwisseling tussen plaatsen met een dichte watervegetatie en stukken met open water is optimaal. De vrouwtjes zetten de eitjes individueel af op ondergedoken bladeren van water- of oeverplanten. In de periode november-maart overwintert de soort aan land. Gunstige landbiotopen zijn bossen, struwelen, boomgaarden, vochtige en extensief beheerde weilanden, heideterreinen, houtwallen en hagen. De migratie van land- naar waterbiotoop en tussen voortplantingspoelen gebeurt veelal langs heggen, rijen knotbomen, rietkragen en perceelsranden met ruigtekruiden.

Zeldzaam