Voerstreek

Algemene info

Natura 2000 gebied
BE2200039 - Voerstreek
Habitatrichtlijn gebieden Vogelrichtlijn gebieden Habitat- en vogelrichtlijn gebieden
Oppervlakte
1592.00ha
Algemene Beschrijving
De Voerstreek is niet alleen een schatkamer met de zeldzaamste soorten, maar ook één van de mooiste wandelregio’s in Vlaanderen. Het landschap is een lappendeken van waardevolle en massieve bossen, graslanden en boomgaarden omgeven door hagen, holle wegen en snelstromende beken.
Identificatie

Het habitatrichtlijngebied Voerstreek behoort tot de provincie Limburg, maar is er geografisch van geïsoleerd. De Voerstreek grenst in het noorden aan het Nederlandse Heuvelland en wordt in het oosten, zuiden en westen omgeven door het Waalse Land van Herve. De totale oppervlakte van de speciale beschermingszone bedraagt 1592 ha. Het grootste gedeelte van dit gebied (825 ha) bestaat uit oude, massieve boskernen. Het kleinschalige open landschap is een mozaïek van graslanden omgeven door hagen, boomgaarden en holle wegen.

Landelijke Beschrijving
Het reliëf met oude Maasterrassen, leemplateaus met asymmetrische dalen, het netwerk van kleine landschapselementen en het lappendeken van graslanden en bossen maken het landschap bijzonder aantrekkelijk. Ze hebben een zeer grote biodiversiteit, hier komen maar liefst zes bostypes voor met elk typische, zeldzame planten en dieren. In het snelstromende water van de Berwijn, Veurs en Geul leven speciale vissen. Op de kalkrijke bodem groeien kalkminnende plantensoorten, die talrijke insecten lokken: een rijk gedekte tafel voor vogels, vleermuizen en andere zoogdieren. In Voeren ligt tevens het hoogste punt van Vlaanderen.
Actief in Gebied

De Voerstreek bestaat grotendeels uit natuur en bos. Het uitgebreide fiets- en wandelnetwerk wordt druk bezocht. De bossen zijn toegankelijk via een beperkt aantal paden, waardoor het in grote delen van de bossen erg rustig blijft. Het beheer van de openbare bossen gebeurt door het Agentschap voor Natuur en Bos. Natuurpunt beheert het prachtige kasteeldomein Altenbroek. Meer dan de helft (62%) van de speciale beschermingszone is in privé-eigendom. Landbouwers beheren de graslanden en doen aan akkerbouw. In het gebied is geen industrie aanwezig en zijn nauwelijks woongebieden te vinden.

Gemeenten

Voeren (3790)

Inspanningen

In de boskernen wordt het beheer bijgestuurd. De oppervlakte van het waardevolle bos wordt uitgebreid door populieren- en naaldhoutbestanden om te vormen. Plaatselijk wordt ook nieuw bos aangeplant. Het beheer van de graslanden gebeurt op maat van de eisen van de meest gevoelige soorten. Het netwerk van kleine landschapselementen wordt versterkt. Privé-eigenaars, landbouwers en andere landgebruikers dragen hier hun steentje bij. Voor het behoud van de bijzondere visfauna is een zeer goede waterkwaliteit een absolute vereiste. Alle knelpunten moeten snel worden opgelost.

Bosuitbreidingen
Bosuitbreidingen

Voor de realisatie van een goede staat van instandhouding, zowel op gewestelijk niveau als voor de SBZ zijn nog bijkomende bosuitbreidingen (‘nieuw’ bos) noodzakelijk van richtwaarde 156 ha (totaal van alle boshabitats). Het combineren van de eerder genoemde inspanningen (kwaliteitsverbetering van de aanwezige habitats en de omvormingsmaatregelen) met bosuitbreiding moet uiteindelijk resulteren in volgende globale doelstellingen:

  • Realisatie van 4 kwalitatief goed ontwikkelde zeer grote boskernen van 200-350 ha met lange termijn garanties voor kernpopulaties van de habitattypische soorten in deelgebied 4 Stroevenbos, Vrouwenbos, deelgebied 5-1 Altenbroek, Schoppemerheide en Martelenberg, deelgebied 5-2 en 5-3 Broekbos, Konenbos en Veursbos en in deelgebied 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich.
  • Bosuitbreiding in functie van de creatie van een ‘bos’-netwerk in de andere deelgebieden. Hierbij wordt gestreefd naar een buffering van kleinere boskernen en/of het onderling verbinden van bos tot één netwerk (binnen deelgebieden). Het verbinden dient plaatselijk te gebeuren via hagen en houtkanten (zie ook prioritaire inspanning 5 'Herstel van het bocagelandschap'). Dit is voornamelijk belangrijk in deelgebied 1 Vallei van de Berwijn en Fliberg, 2 Hoogbos en ten slotte binnen en tussen 5-1 Altenbroek, Schoppemerheide en Martelenberg, 5-2 Broekbos en 5-3 Veursbos, Konenbos.
  • Bosuitbreiding in functie van herstel van natuurlijke hydrologie. Uitbreidingen op de infiltratiegronden zijn cruciaal om een gunstige kwaliteit van de (aangrenzende) hierdoor beïnvloedde habitats te bekomen. Deze uitbreidingen situeren zich in hoofdzaak in deelgebied 2 Hoogbos, deelgebied 5-1 Altenbroek, Schoppemerheide en Martelenberg en deelgebied 5-2 Broekbos.
Herstel van het boccagelandschap
Herstel van het boccagelandschap

De Voerstreek is gekend omwille van de eeuwenoude hagen en houtkanten die er voorkomen. Het is niet verwonderlijk dat tal van soorten zich hier op geënt hebben. De hazelmuis gebruikt(e) deze hagen en houtkanten om in het najaar voedsel te zoeken, te migreren tussen boscomplexen, enz. Het vliegend hert vond zijn leefgebied in oude ingerotte knotbomen. De grauwe klauwier gebruikte brede doornhagen aansluitend aan bosranden en/of aansluitend op bloemrijke graslanden als broedlocatie. De grote hoefijzerneus had aaneengesloten lijnvormige elementen nodig om zich te verplaatsen tussen zijn zomerhabitat en zijn jachtgebied. Desalniettemin verdwijnen oude hagen en houtkanten in de Voerstreek nog steeds tegen een snel tempo met een sterke afname van de habitattypische soorten tot gevolg. Het doordacht verbinden van boscomplexen en het herstellen van historische hagen en houtkanten is noodzakelijk om deze en andere soorten opnieuw in duurzame populaties te laten voorkomen.

Kwaliteitsverbetering van aanwezige bos- en andere habitattypes
Kwaliteitsverbetering van aanwezige bos- en andere habitattypes

De meeste aangemelde habitattypes in de SBZ bezitten actueel een gedeeltelijk gedegradeerde staat van instandhouding. Van enkele aangemelde habitattypes zijn enkel relictvegetaties terug te vinden. Er dient dan ook een kwaliteitsverbetering van de voorkomende habitattypes gerealiseerd te worden door verbeteringen van de habitatstructuur en het verlagen van het aandeel verstoringsindicatoren. Een ecologisch beheer, afgestemd op de habitats, is hierbij essentieel.

Voor de boshabitats wordt een betere structuurkwaliteit nagestreefd met voldoende dikke (dode) bomen, een goed ontwikkelde struik- en kruidlaag, mantel-zoomvegetaties en open plekken. Door het toepassen van natuurgericht bosbeheer in natuurreservaten, bosreservaten en domeinbossen wordt hieraan tegemoet gekomen. Het zijn maatregelen die reeds in veel beheerplannen voorzien zijn voor domeinen in eigendom van het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privébossen in het VEN (of op vrijwillige basis) kan door het toepassen van de Criteria Duurzaam Bosbeheer (CDB) de kwaliteit eveneens verbeterd worden.

Bij de grasland- en heidevegetaties gaat het vaak om een combinatie van inleidende inrichtingsmaatregelen en optimale beheervormen, afgestemd op het beoogde habitattype (zie ook verdere prioritaire inspanningen).

Het niet behalen van een minimale aaneengesloten oppervlakte van Het habitattype (minimum structuur areaal) is voor vele habitattypes echter een blijvend knelpunt (zie ook verdere prioritaire inspanningen).

Omvorming van niet-habitatwaardige bossen naar boshabitats en plaatselijk naar heide
Omvorming van niet-habitatwaardige bossen naar boshabitats en plaatselijk naar heide

Voor de bossen, beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos en natuurbeherende verenigingen, wordt er van uitgegaan dat op termijn minimaal 80% van de bosoppervlakte zal evolueren naar het gewenste habitattype door de toepassing van de bestaande beheervisie van het Agentschap en uitvoering van beheerplannen. In de private bossen, gelegen in het Vlaams Ecologisch Netwerk kan door omvorming bijkomend habitat gerealiseerd worden via de toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer.

Verwacht wordt dat hierdoor circa 148 ha van de voorziene oppervlaktedoelstellingen voor de habitattypes 9110, 9120 en plaatselijk 9130 kunnen gerealiseerd worden.

Plaatselijk zullen enkele naaldbossen en/of andere niet habitatwaardige bossen omgevormd worden naar heidehabitats (4030, 6230_hn/ha en 6230 hmo), zodat kernen gecreëerd worden van 3 tot 6 ha. Deze heidekernen worden via een intern netwerk met kleinere stapstenen en corridors verbonden, zodat steeds uitwisseling tussen populaties mogelijk is. In deelgebied 4 kan een unieke gradiënt tussen de subtypes 6230_hmo, 6230_ha, 6230_hn en 6230_hnk gecreëerd worden.

Omvormingen voor herstel van heidehabitats situeren zich voornamelijk in deelgebieden 4 Stroevenbos, Vrouwenbos, 5-1 Altenbroek, Schoppermerheide en Martelenberg en deelgebied 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich. Deze omvormingen worden voorzien op gronden in eigendom of in beheer van het ANB en Natuurpunt. Enkele herstelprojecten voor heidehabitats zijn reeds in uitvoering.

Plan voor de vroedmeesterpad
Plan voor de vroedmeesterpad

De vroedmeesterpad heeft in de Voerstreek steeds lokaal en verspreid voorgekomen. In 1994 waren er nog een 12-tal populaties te onderscheiden waarvan sommige populaties vrij groot waren. Deze populaties sloten aan bij de Nederlandse en Waalse locaties. In 2001 waren er al een 3-tal populaties verdwenen. Momenteel zijn slechts op een 4-tal locaties nog dieren aanwezig (Altenbroek-Schoppem, Sint-Martens-Voeren, Veurs en Stroevenbos), doch ook deze populaties zijn momenteel zeer versnipperd en het betreft slechts enkele roepende dieren. Vermoedelijk is het hier al voorbij vijf voor twaalf. Oorzaak hiervan is de achteruitgang van landhabitat (renovatie gebouwen, omvorming schraal extensief grasland tot zeer intensief raaigrasakker, verharden van holle wegen, het volstorten en dichtgroeien van groeves,…) en voortplantingsbiotoop (dempen of verwaarlozing van poelen).

Herstel van de Vroedmeesterpad populatie moet zich zowel focussen op het verbeteren van het landhabitat (zie prioritaire inspanning 4 'Realisatie van aaneengesloten kwalitatief goed ontwikkelde graslandencomplexen' (vooral zongerichte kalkhellingen) en prioritaire inspanning 5 'Herstel van het bocagelandschap' en de realisatie van brede zomen en mantels, voornamelijk op stenige en zonbeschenen hellingen. Verder dienen alle aanwezige poelen/waterbiotopen geschoond te worden en aangepast aan de eisen van Vroedmeesterpad (helder water, schuilmogelijkheden…). Verder dienen waar mogelijk nieuwe waterpartijen (poelen, betonnen drinkbakken…) aangelegd worden.

  • Vooral binnen de kernen Altenbroek-Schoppem en Veurs dienen binnen de natuurreservaten en domeinbossen alle mogelijkheden voor herstel van landhabitat en voortplantingsbiotoop uitgeput te worden.
  • Vanuit bovenvernoemde 2 kernen moet gewerkt worden naar een herstel van de omliggende gebieden en/of historische vindplaatsen.
  • Indien er bufferbekkens en/of een sedimentvang wordt aangelegd moeten deze voldoen aan de habitateisen van de soort door de zonnige taluds af te werken met gebiedseigen stenen.
Realisatie van aaneengesloten kwalitatief goed ontwikkelde graslandencomplexen
Realisatie van aaneengesloten kwalitatief goed ontwikkelde graslandencomplexen

Alle graslandhabitats en de habitattypische soorten die hieraan gebonden zijn, zijn actueel gedegradeerd omwille van de beperkte oppervlakte en onvoldoende kwaliteit. We streven dan ook naar enerzijds grote aaneengesloten complexen die kernpopulaties voor grauwe klauwier, wespendief, grote hoefijzerneus, vale vleermuis, ingekorven vleermuis, Spaanse vlag etc. kunnen herbergen; anderzijds kenmerkt de SBZ zich door unieke gradiënten tussen en binnen de habitattypes 6510 en 6230 en een uitzonderlijk rijke flora en mycoflora (specifieke graslandpaddenstoelen) die hieraan gebonden is. Deze gradiënten moeten maximaal hersteld en/of ontwikkeld worden om het voorkomen en areaal van tal soorten veilig te stellen.

  • De realisatie van 4 graslandcomplexen van telkens 50-70 ha in deelgebieden 4 Stroevenbos, Vrouwenbos, 5-1 Altenbroek, Schoppemerheide en Martelenberg, 5-3 Konenbos, Veursbos en 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich bestaande uit glanshaverhooilanden (6510_hu), kalkrijke kamgraslanden (6510_huk) en plaatselijk in deelgebied 4 en deelgebied 6 droge kalkrijkere heischrale graslanden (6230_hnk) en droge heischrale graslanden (6230_hn). In de valleien grenzen ze aan de vochtige graslandtypes. In hoofdzaak natte ruigten en dottergraslanden en plaatselijk in deelgebied 6 het zeldzame blauwgrasland (6410_ve).
  • Bijkomende realisaties (in totaal ca 35-40 ha) zijn noodzakelijk in de overige deelgebieden om waardevolle relicten te behouden en unieke gradiënten te herstellen of maximaal te ontwikkelen.
  • Uitbreidingen op infiltratiegronden zijn essentieel om de natuurlijke hydrologie te herstellen en uitspoeling van nutriënten en sediment tegen te gaan. Deze uitbreidingen zitten vervat in de oppervlakten voorzien in de 2 voorgaande punten en zijn voornamelijk van toepassing in deelgebied 1 Vallei van de Berwijn en Fliberg, 2 Hoogbos, 5-1 Altenbroek, Schoppemerheide en Martelenberg, 5-2 Broekbos, 5-3 Veursbos, Konenbos en 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich.
Soortbeschermingsplan hazelmuis
Soortbeschermingsplan hazelmuis

Er wordt een soortbeschermingsprogramma opgemaakt voor de hazelmuis met daarin een aanpak voor de realisatie van de ecologische verbinding tussen populaties van hazelmuis in de Voerstreek, zoals beschreven in de motiveringsnota in bijlage aan het onderbouwende rapport.

Specifieke natuurdoelen

We streven naar een grotere oppervlakte aan zeldzame, soortenrijke kalkgraslanden en kalkminnende bostypes. Het beheer is afgestemd op leefbare populaties van de typische, vaak veeleisende, planten- en diersoorten. Voor de bedreigde hazelmuis en vroedmeesterpad zijn zeer gerichte acties nodig. De grote bossen en graslandcomplexen vormen een aaneensluitend geheel door een tussenliggend landschap vol hagen, houtkanten, boomgaarden, poelen en holle wegen. De bloemen van de drijvende waterranonkel versieren de snelstromende, zuivere bronbeken die vol visleven zitten.

Doorheen het kleinschalig landschap met zijn soortenrijke hellinggraslanden en kleine landschapselementen stromen verschillende beekvalleien. De Berwijn, de Voer, de Noorbeek, de Veurs en de Gulp met daarnaast nog tal van bronhoofden die uitmonden in deze bronbeken. Er zijn 2 habitattypes in de SBZ aanwezig die aan deze bronbeken gebonden zijn, vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachion in de beek (3260) en soortenrijke natte ruigten (6430), die zich op natuurlijke wijze langs de oevers van het dynamische beeksysteem in stand kunnen houden. Voor beide habitattypes is de Voerstreek de toplocatie in Vlaanderen en de G-IHD bestempelen de SBZ respectievelijk als essentieel en zeer belangrijk. Actueel ontbreken beide habitattypes, ondanks de goede potentie, echter vaak langs grote delen van de beekvalleien die doorheen de SBZ stromen. Aan dit beekecosysteem zijn tal van habitattypische soorten gebonden zoals de Gestippelde alver (die in Vlaanderen enkel in de Voerstreek voorkomt), Elrits, Kleine tanglibel, Bosbeekjuffer, Waterspitsmuis, Waterspreeuw, IJsvogel en de SBZ is zeer belangrijk voor de bijlagesoort Rivierdonderpad die zijn leefgebied in verscheidene bronbeken vindt. De SBZ is bovendien essentieel voor migrerende Atlantische zalmen langsheen de Berwijn en voor het behoud van het areaal van de Beekprik in Vlaanderen. De Voerstreek herbergt één van de weinige populaties van deze soort buiten de Kempense laaglandbeken.

Actueel komen beide habitattypes en de kenmerkende fauna en flora die eraan gebonden zijn slechts beperkt voor door de aanrijking (eutrofiëring) van de beken ten gevolge van erosie en/of het ontbreken van riolering, het dichtslibben van de beekbodem met leem, de aanwezigheid van vismigratieknelpunten en de versnelde afvoer van regenwater die voor onnatuurlijke piekafvoeren zorgt.

Voor de SBZ wordt er gestreefd naar:

  • Hooguit matig eutroof water met een lage stikstof- en fosforconcentratie ,lage concentratie bestrijdingsmiddelen en lage sedimentvracht. Natuurlijke beekstructuur (meandering, afwisseling sedimentfracties, …). Op locaties met Beekprik en Rivierdonderpad: bijkomende kwaliteitseisen ten opzichte van het habitattype 3260 inzake BZV, zuurstofgehalte en temperatuur en afwezigheid migratieknelpunten.
  • Herstel van KLE, zoals hagen en houtkanten die erosie verder tegengaan en de infiltratiecapaciteit verhogen.
  • Een goede beekstructuur met een natuurlijk waterpeilregime waarlangs beide habitattypes (3260, 6430-hf) zich kunnen ontwikkelen en er een natuurlijke beekbodem aanwezig is met een afwisseling tussen grove en fijne sedimenten.

Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9110, 9120, 9130, 9150, 9160 en 91E0. Deze habitats komen vaak enerzijds voor in versnipperde complexen met - gezien de uitgesproken topografie en variabele abiotiek - diverse overgangen tussen de verschillende bostypes. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot graften, holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken. Daarnaast zijn kenmerkend voor de Voerstreek, overwegend, het regionaal belangrijk biotoop ‘doornstruweel op lemige bodems’ (rbbsp) en plaatselijk zelfs het ‘kalkrijk doornstruweel’ (6210_sk).Voor de habitattypes 9110, 9130 en 9150 is de SBZ essentieel. Daarenboven is de SBZ zeer belangrijk voor de habitattypes 9160 en 91E0. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in verschillende deelgebieden kalktufbronnen (7220). Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats, en daarnaast het versterken van kleine bossen of relicten, het herstellen van gradiënten en waar mogelijk het realiseren van verbindingen met de grote boskernen. Hierdoor kunnen knelpunten als versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring /nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Het bostype 9120 dat nagenoeg steeds in complex met de andere types voorkomt, lift mee op deze globale aanpak.

Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:

  • 1. De realisatie van kwalitatief goed ontwikkelde zeer grote boshabitatkernen
    De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats.Er worden vier grote boskernen van 200-250 ha beoogd in deelgebied 4 (Vrouwenbos, Stroevenbos), deelgebied 5-1 (Altenbroek, Schoppemerheide en Martelenberg), deelgebied 5-2 & 5-3 (Broekbos, Konenbos en Veursbos) en tenslotte in deelgebied 6 (Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich), die functioneel met elkaar verbonden zijn waardoor lange termijngaranties kunnen gegeven worden voor een stabiele populatie van habitattypische soorten zoals Boommarter, Vuursalamander, Hazelworm, Levendbarende hagedis, Taigaboomkruiper, Fluiter, Bonte vliegenvanger, Gekraagde roodstaart, Boomklever, Bosuil, Houtsnip, Appelvink, Goudvink, Wielewaal, Havik, Glanskop, Keizersmantel, Boskrekel. Daarnaast zijn deze grote boscomplexen het leefgebied van habitatrichtlijnsoorten zoals Hazelmuis, Bosvleermuis, Vale vleermuis, Ingekorven vleermuis, Vliegend hert en vogelrichtlijnsoorten als Middelste bonte specht, Wespendief en Zwarte specht.
    Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
    • A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden zoveel mogelijk maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte in beheer van het ANB/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 3 Alserbos, 4 Stroevenbos, Vrouwenbos (ook aansluitend buiten SBZ) en 5-1 ter hoogte van Schoppemerheide. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden (criteria duurzaam bosbeheer). Een voorbeeld hiervan is deelgebied 2 Hoogbos en deelgebied 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich. Dit gaat bij benadering om 110-120 ha.
    • B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos, dat een groot aandeel van het type 9110, 9120, 9130 en 9160 bevat, komen deelgebieden 2 Hoogbos, 4 Stroevenbos, Vrouwenbos, 5-1 Altenbroek, Schoppemerheide en Martelenberg en 5-2 Broekbos het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere uitbreidingen wenselijk in onder meer deelgebied 1 Vallei van de Berwijn en Fliberg, deelgebied 3 Alserbos en deelgebied 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich. Dit gaat om (richtwaarde) 156 ha bosuitbreiding. De uitbreiding zal gebeuren aansluitend bij actueel boshabitat.

  • 2. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van (kleinere) boskernen
    Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten van bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding of via herstel of aanleg van kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Deze uitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Vallei van de Berwijn en Fliberg, 2 Hoogbos en 5-1 Altenbroek, Schoppemerheide en Martelenberg.

  • 3. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
    De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Voor het uiterst zeldzame kalkminnende beukenbos (9150) en het kalkstruweel (6210_sk) zijn verdonkering en de hieraan gekoppelde verruiging belangrijke knelpunten voor de kensoorten. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (criteria duurzaam bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen. Op de overgang van de bostypes 9110,9120 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om duurzame populaties van habitattypische soorten zoals Hazelworm, Levendbarende hagedis, Gekraagde roodstaart, Houtsnip, Boskrekel e.a. Ook de Bosvleermuis, een habitatrichtlijnsoort en de vogelrichtlijnsoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw vinden hun leefgebied op deze overgangen (vnl. in deelgebieden 3 Alserbos, 4 Stroevenbos, 5-1 Altenbroek en Schoppemerheide, 5-3 Veursbos en de noordelijke delen van deelgebied 6 ter hoogte van Teuven. Op de overgang van de bostypes 9130, 9160 en 91E0 naar de graslandhabitats dienen brede overgangszones ontwikkeld te worden bestaande uit het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op leemgrond’ (rbbsp) en zelfs habitatwaardige boszomen en mantels (6210_sk, kalkrijk doornstruweel en 6430-bz, de boszomen). Deze overgangen zijn essentieel voor de realisatie van duurzame populaties van habitattypische fauna als Dambordje, Sleedoornpage, Zomertortel, Spotvogel en kenmerkende orchideeën zoals Purperorchis, Mannetjesorchis, Bleek bosvogeltje, Vliegenorchis e.a. Het is tevens cruciaal voor het behalen van de G-IHD voor de habitatrichtlijnsoorten Hazelmuis, Vroedmeesterpad, Spaanse vlag en de vogelrichtlijnsoort Grauwe klauwier. Het voorzien van dergelijke overgangsituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 2 Hoogbos, 4 Stroevenbos, Vrouwenbos, 5-1 Altenbroek, Schoppermerheide en Martelenberg, 5-3 Konenbos en Veursbos en 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich.

  • 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
    Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, 7220), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430, 6510, rbbhc). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor dit type hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van deze habitattypes zijn deelgebieden 2 Hoogbos, 5-1 Altenbroek, Schoppermerheide, 5-2 Broekbos, 5-3 Konenbos en Veursbos en 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich. De Kwaliteit en kwantiteit van het (grond) water dient hersteld te worden door het dempen van drainage (grtachten en inbuizingen), de buffering van infiltratiegronden (onder andere via bosuitbreiding) om inspoeling van sediment, meststoffen en andere vervuiling van hoger gelegen landbouw- en woongebieden te voorkomen etc.

Het kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten bestaat in hoofdzaak uit mesofiele graslandhabitats (6510) met lokaal relicten van droge heide, blauw- , heischraal- en kalkgrasland (4030, 6210, 6230 en 6410). Het betreft in de SBZ vaak unieke gradiënten tussen de verschillende habitattypes en de verschillende subtypes van de habitattypes die allen in de SBZ voorkomen. Plaatselijk gaan deze graslandhabitats over in open doornstruweel met graslandsoorten en andere kleine landschapselementen (graften, houtkanten, oude knotbomen, mergelputten en poelen. In de nattere valleigronden vinden we tevens overgangssituaties naar natte ruigten (6430) en dottergraslanden (rbbhc). Actueel zijn deze habitattypes gedeeltelijk gedegradeerd omwille van de vaak beperkte oppervlakte, de hoge versnipperingsgraad en onvoldoende kwaliteit.Voor het graslandhabitattype 6510 wordt de SBZ als essentieel bestempeld. De grootste oppervlakte en best ontwikkelde voorbeelden van het subtype kalkrijk kamgrasland (6510-huk) komen binnen deze SBZ voor. Ook de glanshavergraslanden (6510-hu) en plaatselijk grote vossenstaartgraslanden (6510-hua) worden in een beperkte oppervlakte aangetroffen. Daarnaast is de SBZ als zeer belangrijk voor habitat 6430 bestempeld terwijl voor de droge heide (4030), heischraal grasland (6230) en blauwgrasland (6410-ve) de SBZ als belangrijk werd aangeduid. Ten tijde van de aanmelding was in de SBZ enkel het droge heischrale grasland en een relict van het vochtig subtype op stuwwatergronden gekend. Plaatselijk is er in drie deelgebieden echter het subtype droge kalkrijke heischrale graslanden (6230-hnk) vastgesteld. Van dit zeldzame subtype was voordien enkel een beperkte oppervlakte vastgesteld in het aangrenzende SBZ ‘Plateau van Caestert’. Door de valleien stromen verscheidene beeklopen (habitat 3260). De SBZ is essentieel voor dit habitattype. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd en in te kleine oppervlaktes voor maar desondanks herbergen ze vaak nog een zeer grote soortenrijkdom.

We streven naar de realisatie van graslandcomplexen van telkens 50-70 ha bestaande uit glanshaverhooilanden (6510_hu), kalkrijke kamgraslanden (6510_huk) en plaatselijk in deelgebied 4 en deelgebied 6 droge kalkrijkere heischrale graslanden (6230_hnk), droge heischrale graslanden (6230_hn) en overgangen naar het zeldzame blauwgrasland (6410-ve). In de valleien grenzen ze aan de vochtige graslandtypes. In hoofdzaak natte hooilanden (6510-hua), dottergraslanden (rbbhc) en natte ruigten (6430) langsheen de beek. Dit moet realistisch kansen bieden voor het lange termijn functioneren van gezonde populaties van habitattypische soorten zoals Klaverblauwtje, Bruin dikkopje, Bruin blauwtje, Dambordje, Argusvlinder, Kalkdoorntje, Gouden sprinkhaan, Greppelsprinkhaan, Moerassprinkhaan, Aapjesorchis, Soldaatje, Poppenorchis, Bijenorchis, Bokkenorchis, Geelgors en Rode wouw. Tal van graslanden worden bovendien gekenmerkt door een zeer rijke mycoflora en worden gecatalogeerd als wasplatenweiden. De wasplatenweide van Moelingen is de meest soortenrijke van de Benelux en van internationaal belang.
Bovendien is de ontwikkeling van deze graslandhabitats tevens nodig om kernpopulaties van een hele reeks habitatrichtlijnsoorten te realiseren. Voor de Vroedmeesterpad is de ontwikkeling van deze graslanden (op zonnige hellingen) met overgangen naar kalkgrasland en kalkstruweel essentieel om de soort duurzaam te behouden. Overgangen tussen droge en vochtige graslanden zijn noodzakelijk voor de Kamsalamander en de Spaanse vlag en Grote hoefijzerneus, Vale vleermuis en Laatvlieger vereisen een aaneengesloten netwerk van graslanden, die omzoomt zijn met hagen (rbbsp), houtkanten, brede boszomen (6430-bz) en zich kenmerken door een goed ontwikkelde mestbewonende fauna. Voor de Grauwe klauwier wordt op deze manier foerageergebied gecreëerd, wat in combinatie met de aanwezigheid van brede bosranden en doornstruweel, zal resulteren in de realisatie van een kernpopulatie. Deze SBZ is één van de weinige locaties in Vlaanderen waar op realistische wijze een leefbare populatie van de soort kan gerealiseerd worden.
Rond de kernen van graslandhabitats en hei(schrale) habitats vormen bloemrijke graslanden (vb rbbkam, BWK: Hp*) een belangrijke buffer. De combinatie van dergelijke graslanden, samen met de habitats en regionaal belangrijke biotopen die tot doel worden gesteld in dit rapport, vormen tevens het leefgebied van o.a. de Wespendief, die te lijden heeft van de sterke afname van foerageergebied in de (ruime) omgeving van zijn broedbiotoop.
Daarnaast is een lokaal herstelnodig om de uitermate waardevolle gradiënten binnen en tussen de graslandhabitattypes (6230, 6410, 6510) te herstellen en relicten duurzaam te behouden. Deze deelgebieden kunnen op termijn tevens fungeren als satellietpopulaties of stapstenen tussen de kerngebieden en de aangrenzende SBZ.

Daarnaast zijn er doelstellingen voor herstel van heidevegetaties (4030, 6230ha). Binnen deze deelgebieden worden kernen van 3 à 6 ha grootte nagestreefd, verweven met elkaar en omliggende kleinere open plekken in de bossfeer. Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk wordt gemaakt, is de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt. Een kwaliteitsverbetering betekent het herstellen van volledige gradiënten zodat verschillende subtypes en habitattypes aansluitend voorkomen en de hieraan gebonden fauna en flora kan meeschuiven op deze gradiënten bij veranderende abiotische omstandigheden. Ook verbinden van de aanwezige relicten en een aangepast beheer zijn sleutelfactoren om duurzame populaties te kunnen garanderen.

Daarnaast is het realiseren van graslandhabitats met een goede kwaliteit enkel mogelijk indien de uitspoeling van nutriënten en sediment wordt voorkomen op de aansluitende infiltratiegebieden. Deze uitbreidingen zitten vervat in de oppervlakten voorzien in de 2 voorgaande punten en zijn voornamelijk van toepassing in deelgebied 1 Vallei van de Berwijn en Fliberg, 2 Hoogbos, 5-1 Altenbroek, Schoppemerheide en Martelenberg, 5-2 Broekbos, 5-3 Veursbos, Konenbos en 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich.

Daarnaast is de extensivering van niet habitatwaardige graslandcomplexen binnen SBZ tot bloemrijke graslanden met een hoog nectaraanbod en een rijkere fauna zal de leefgebieden van hoger genoemde habitattypische soorten versterken en bijdragen aan een algemene kwaliteitsverbetering in de omgeving.

Beekvalleien

details ...

Doorheen het kleinschalig landschap met zijn soortenrijke hellinggraslanden en kleine landschapselementen stromen verschillende beekvalleien. De Berwijn, de Voer, de Noorbeek, de Veurs en de Gulp met daarnaast nog tal van bronhoofden die uitmonden in deze bronbeken. Er zijn 2 habitattypes in de SBZ aanwezig die aan deze bronbeken gebonden zijn, vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachion in de beek (3260) en soortenrijke natte ruigten (6430), die zich op natuurlijke wijze langs de oevers van het dynamische beeksysteem in stand kunnen houden. Voor beide habitattypes is de Voerstreek de toplocatie in Vlaanderen en de G-IHD bestempelen de SBZ respectievelijk als essentieel en zeer belangrijk. Actueel ontbreken beide habitattypes, ondanks de goede potentie, echter vaak langs grote delen van de beekvalleien die doorheen de SBZ stromen. Aan dit beekecosysteem zijn tal van habitattypische soorten gebonden zoals de Gestippelde alver (die in Vlaanderen enkel in de Voerstreek voorkomt), Elrits, Kleine tanglibel, Bosbeekjuffer, Waterspitsmuis, Waterspreeuw, IJsvogel en de SBZ is zeer belangrijk voor de bijlagesoort Rivierdonderpad die zijn leefgebied in verscheidene bronbeken vindt. De SBZ is bovendien essentieel voor migrerende Atlantische zalmen langsheen de Berwijn en voor het behoud van het areaal van de Beekprik in Vlaanderen. De Voerstreek herbergt één van de weinige populaties van deze soort buiten de Kempense laaglandbeken.

Actueel komen beide habitattypes en de kenmerkende fauna en flora die eraan gebonden zijn slechts beperkt voor door de aanrijking (eutrofiëring) van de beken ten gevolge van erosie en/of het ontbreken van riolering, het dichtslibben van de beekbodem met leem, de aanwezigheid van vismigratieknelpunten en de versnelde afvoer van regenwater die voor onnatuurlijke piekafvoeren zorgt.

Voor de SBZ wordt er gestreefd naar:

  • Hooguit matig eutroof water met een lage stikstof- en fosforconcentratie ,lage concentratie bestrijdingsmiddelen en lage sedimentvracht. Natuurlijke beekstructuur (meandering, afwisseling sedimentfracties, …). Op locaties met Beekprik en Rivierdonderpad: bijkomende kwaliteitseisen ten opzichte van het habitattype 3260 inzake BZV, zuurstofgehalte en temperatuur en afwezigheid migratieknelpunten.
  • Herstel van KLE, zoals hagen en houtkanten die erosie verder tegengaan en de infiltratiecapaciteit verhogen.
  • Een goede beekstructuur met een natuurlijk waterpeilregime waarlangs beide habitattypes (3260, 6430-hf) zich kunnen ontwikkelen en er een natuurlijke beekbodem aanwezig is met een afwisseling tussen grove en fijne sedimenten.
Habitat - Beekvalleien
  • Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)
    habitattype_naam
    Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)
    Beekvalleien
    3260 - Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachion
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Uitbreiding van Het habitattype over de volledige loop van de Berwijn, de Voer, de Noorbeek, de Veurs en de Gulp binnen deelgebied 1 en 5-1, 5-2, 5-3 en 6.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    • Beken met helder water die een natuurlijke stromings- en waterpeildynamiek hebben, een hoge stroomdiversiteit, een lage sedimentvracht en voldoende met zonlicht beschenen delen zonder invasieve soorten. De beken zijn gebufferd tegen externe invloeden.
    • Hooguit matig eutroof water met een lage stikstof- en fosforconcentratie ,lage concentratie bestrijdingsmiddelen en lage sedimentvracht. Natuurlijke beekstructuur (meandering, afwisseling sedimentfracties, …).
    habitat
  • Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    Beekvalleien
    6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype natte ruigte
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel: ca. 4 ha, versterking van de actuele relicten langsheen de oevers van de bronbeken in deelgebied 1, 5-1,5-2,5-3 en 6, zodat er een netwerk langsheen de beeklopen en bronhoofden in de SBZ ontstaat in complex met de habitat 3260.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Afwisseling tussen pioniersvegetaties en ruigten door het toelaten van een dynamisch systeem waarin erosie- en sedimentatieprocessen kunnen plaatsvinden met > 70 % bedekking van sleutelsoorten (en uitbreiding van soorten als blauw guichelheil en gevlekte dovenetel),

    habitat
Soorten - Beekvalleien
  • Beekprik
    Beekvalleien
    Beekprik
    Populatiedoelstelling

    Ontwikkeling populatie die voldoet aan een voldoende staat van instandhouding in de Voer (50-200 ind/ha).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Bijkomende kwaliteitseisen ten opzichte van het habitattype 3260 inzake BZV, zuurstofgehalte en temperatuur en afwezigheid migratieknelpunten.

    soort
  • Rivierdonderpad
    Beekvalleien
    Rivierdonderpad
    Populatiedoelstelling

    Ontwikkeling van 3 populaties die voldoen aan een gunstige staat van instandhouding en dit op de Berwijn, de Gulp en de Voer/Veurs/Noorbeek (> 200 ind/ha en een gezonde populatiestructuur).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Bijkomende kwaliteitseisen ten opzichte van het habitattype 3260 inzake BZV, zuurstofgehalte en temperatuur.

    soort

Boslandschap

details ...

Het boslandschap wordt in deze SBZ beschouwd als bestaande uit de habitattypes 9110, 9120, 9130, 9150, 9160 en 91E0. Deze habitats komen vaak enerzijds voor in versnipperde complexen met - gezien de uitgesproken topografie en variabele abiotiek - diverse overgangen tussen de verschillende bostypes. Daarnaast zijn er ook kleinere, meer geïsoleerde bossen aanwezig en boshabitats die zijn teruggedrongen tot graften, holle wegen of lineaire elementen langsheen de beken. Daarnaast zijn kenmerkend voor de Voerstreek, overwegend, het regionaal belangrijk biotoop ‘doornstruweel op lemige bodems’ (rbbsp) en plaatselijk zelfs het ‘kalkrijk doornstruweel’ (6210_sk).Voor de habitattypes 9110, 9130 en 9150 is de SBZ essentieel. Daarenboven is de SBZ zeer belangrijk voor de habitattypes 9160 en 91E0. In complex met de habitattypes 9160 en 91E0 vinden we in verschillende deelgebieden kalktufbronnen (7220). Er wordt gestreefd naar de realisatie van een robuust netwerk van enkele grote boskernen, die op lange termijn garanties bieden voor de instandhouding van leefbare populaties van de typische soorten van deze kernen en hun boshabitats, en daarnaast het versterken van kleine bossen of relicten, het herstellen van gradiënten en waar mogelijk het realiseren van verbindingen met de grote boskernen. Hierdoor kunnen knelpunten als versnippering, slecht gebufferde bossen die onderhevig zijn aan eutrofiëring /nutriëntenaanrijking gemilderd worden. Het bostype 9120 dat nagenoeg steeds in complex met de andere types voorkomt, lift mee op deze globale aanpak.

Concreet kunnen enkele grote categorieën op vlak van doelstellingen onderscheiden worden voor de bossen:

  • 1. De realisatie van kwalitatief goed ontwikkelde zeer grote boshabitatkernen
    De realisatie van een aantal grote boskernen, die een leefbare populatie bevatten van de grotere oppervlaktebehoevende faunasoorten, is een belangrijk streefdoel om een goede staat van instandhouding te bereiken binnen deze SBZ voor de boshabitats.Er worden vier grote boskernen van 200-250 ha beoogd in deelgebied 4 (Vrouwenbos, Stroevenbos), deelgebied 5-1 (Altenbroek, Schoppemerheide en Martelenberg), deelgebied 5-2 & 5-3 (Broekbos, Konenbos en Veursbos) en tenslotte in deelgebied 6 (Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich), die functioneel met elkaar verbonden zijn waardoor lange termijngaranties kunnen gegeven worden voor een stabiele populatie van habitattypische soorten zoals Boommarter, Vuursalamander, Hazelworm, Levendbarende hagedis, Taigaboomkruiper, Fluiter, Bonte vliegenvanger, Gekraagde roodstaart, Boomklever, Bosuil, Houtsnip, Appelvink, Goudvink, Wielewaal, Havik, Glanskop, Keizersmantel, Boskrekel. Daarnaast zijn deze grote boscomplexen het leefgebied van habitatrichtlijnsoorten zoals Hazelmuis, Bosvleermuis, Vale vleermuis, Ingekorven vleermuis, Vliegend hert en vogelrichtlijnsoorten als Middelste bonte specht, Wespendief en Zwarte specht.
    Volgende methoden kunnen de realisatie van deze boskernen bewerkstelligen:
    • A. Omvorming van bestaande ‘niet habitatwaardige’ bossen voorzien. In de door de Vlaamse overheid beheerde bossen en bossen in beheer van de erkende terreinbeherende verenigingen en in het kader van herstelprojecten worden zoveel mogelijk maatregelen voorzien welke tot bijkomend habitat zullen leiden. De deelgebieden met een aanzienlijke ‘niet-habitatwaardige’ bosoppervlakte in beheer van het ANB/erkende terreinbeherende verenigingen zijn 3 Alserbos, 4 Stroevenbos, Vrouwenbos (ook aansluitend buiten SBZ) en 5-1 ter hoogte van Schoppemerheide. Via stimulerende maatregelen, kunnen ook privé-eigenaars ingezet worden om bijkomend habitat te realiseren. Zij kunnen een uitgebreid bosbeheerplan opstellen, waarbij ook de CDB dienen gevolgd te worden (criteria duurzaam bosbeheer). Een voorbeeld hiervan is deelgebied 2 Hoogbos en deelgebied 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich. Dit gaat bij benadering om 110-120 ha.
    • B. Bosuitbreiding. Voor de realisatie van een grote aaneengesloten oppervlakte bos, dat een groot aandeel van het type 9110, 9120, 9130 en 9160 bevat, komen deelgebieden 2 Hoogbos, 4 Stroevenbos, Vrouwenbos, 5-1 Altenbroek, Schoppemerheide en Martelenberg en 5-2 Broekbos het best in aanmerking. Aanvullend zijn kleinere uitbreidingen wenselijk in onder meer deelgebied 1 Vallei van de Berwijn en Fliberg, deelgebied 3 Alserbos en deelgebied 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich. Dit gaat om (richtwaarde) 156 ha bosuitbreiding. De uitbreiding zal gebeuren aansluitend bij actueel boshabitat.

  • 2. Het degelijk bufferen van kleinere boskernen en/of verbinden van (kleinere) boskernen
    Dit is een algemene doelstelling voor de kleinere boskernen binnen de verschillende deelgebieden. Veel kleine boskernen in de deelgebieden voldoen niet aan het MSA en zijn bovendien vaak in een erg intensief agrarisch gebied gelegen, waardoor ze slecht gebufferd zijn. Hierdoor is het verdwijnen van typische bossoorten in deze kernen een reëel gevaar en hebben bosvegetaties te lijden onder verruiging en ruderalisering. Dit is tevens een ernstig probleem voor de kalktufbronnen die in complex met de relicten van bronbos voorkomen. Door deze kernen, die vaak kleine en kwetsbare satellietpopulaties van typische soorten bevatten, te bufferen en uit te breiden of ze te verbinden met de grotere bossen, kan de kans op het lokaal uitsterven (van habitattypische fauna en flora) sterk worden gereduceerd. Dit gaat om verbindingen via kleinschalige bosuitbreiding of via herstel of aanleg van kleinschalige landschappelijke elementen zoals hagen en houtkanten. Deze uitbreidingen worden voorgesteld in deelgebieden 1 Vallei van de Berwijn en Fliberg, 2 Hoogbos en 5-1 Altenbroek, Schoppemerheide en Martelenberg.

  • 3. Kwaliteitsverbetering op vlak van structuur
    De boshabitats binnen deze SBZ hebben op dit ogenblik op de meeste plaatsen onvoldoende structuurrijke bosranden en een gebrek aan open plekken. Dood hout of staand dik dood hout is plaatselijk onvoldoende vertegenwoordigd. Voor het uiterst zeldzame kalkminnende beukenbos (9150) en het kalkstruweel (6210_sk) zijn verdonkering en de hieraan gekoppelde verruiging belangrijke knelpunten voor de kensoorten. Door het toepassen van een natuurgericht bosbeheer, of in kader van de bosreservaten een nulbeheer, in bossen zal het aandeel aan dood hout, gevarieerde randen en open plekken op termijn toenemen. Een dergelijk natuurgericht beheer wordt voorzien in veel beheerplannen voor bossen in eigendom van/beheerd door het ANB of de erkende terreinbeherende verenigingen. Bij andere openbare besturen en privé-bossen gelegen in VEN zal door toepassen van de CDB (criteria duurzaam bosbeheer), ook de structuurdiversiteit op termijn nog toenemen. Op de overgang van de bostypes 9110,9120 is het van belang om gevarieerde randen met overgangen naar heide en heischrale vegetaties te voorzien om duurzame populaties van habitattypische soorten zoals Hazelworm, Levendbarende hagedis, Gekraagde roodstaart, Houtsnip, Boskrekel e.a. Ook de Bosvleermuis, een habitatrichtlijnsoort en de vogelrichtlijnsoorten Boomleeuwerik en Nachtzwaluw vinden hun leefgebied op deze overgangen (vnl. in deelgebieden 3 Alserbos, 4 Stroevenbos, 5-1 Altenbroek en Schoppemerheide, 5-3 Veursbos en de noordelijke delen van deelgebied 6 ter hoogte van Teuven. Op de overgang van de bostypes 9130, 9160 en 91E0 naar de graslandhabitats dienen brede overgangszones ontwikkeld te worden bestaande uit het regionaal belangrijke biotoop ‘doornstruweel op leemgrond’ (rbbsp) en zelfs habitatwaardige boszomen en mantels (6210_sk, kalkrijk doornstruweel en 6430-bz, de boszomen). Deze overgangen zijn essentieel voor de realisatie van duurzame populaties van habitattypische fauna als Dambordje, Sleedoornpage, Zomertortel, Spotvogel en kenmerkende orchideeën zoals Purperorchis, Mannetjesorchis, Bleek bosvogeltje, Vliegenorchis e.a. Het is tevens cruciaal voor het behalen van de G-IHD voor de habitatrichtlijnsoorten Hazelmuis, Vroedmeesterpad, Spaanse vlag en de vogelrichtlijnsoort Grauwe klauwier. Het voorzien van dergelijke overgangsituaties is voornamelijk van belang in deelgebieden 2 Hoogbos, 4 Stroevenbos, Vrouwenbos, 5-1 Altenbroek, Schoppermerheide en Martelenberg, 5-3 Konenbos en Veursbos en 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich.

  • 4. Plaatselijk de hydrologie herstellen
    Deze doelstelling geldt in hoofdzaak voor herstel en realisatie van (grond)waterafhankelijke bostypes (91E0, 9160, 7220), waarbij ook mogelijkheden voor herstel en realisatie gecreëerd worden voor habitattypes uit het grasland- en moeraslandschap (6410, 6430, 6510, rbbhc). Om een gunstige staat van instandhouding te kunnen bereiken is het van belang dat de natuurlijke hydrologie voor dit type hersteld wordt. De voornaamste deelgebieden waar plaatselijk hydrologie dient hersteld te worden ten voordele van deze habitattypes zijn deelgebieden 2 Hoogbos, 5-1 Altenbroek, Schoppermerheide, 5-2 Broekbos, 5-3 Konenbos en Veursbos en 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich. De Kwaliteit en kwantiteit van het (grond) water dient hersteld te worden door het dempen van drainage (grtachten en inbuizingen), de buffering van infiltratiegronden (onder andere via bosuitbreiding) om inspoeling van sediment, meststoffen en andere vervuiling van hoger gelegen landbouw- en woongebieden te voorkomen etc.
Habitat - Boslandschap
  • Kalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)
    habitattype_naam
    Kalktufbronnen met tufsteenformatie (7220)
    Boslandschap
    7220 - Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion)
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Behoud van de actuele locaties en waar mogelijk optimalisatie tot een goede staat van instandhouding, voornamelijk in deelgebied 5.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Aanwezigheid van kalkafzettingen >100 m² met verschillende bronniveau’ s die ingebed liggen in andere habitattypes en gebufferd zijn tegen externe invloeden door de bescherming van hoger gelegen infiltratiegebieden. Voldoende hoge bodem-pH en oligo- tot mesotroof grondwater rijk aan Ca2+ en HCo3-.

    habitat
  • Veldbies-Beukenbossen (9110)
    habitattype_naam
    Veldbies-Beukenbossen (9110)
    Boslandschap
    9110 - Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 297 ha.
    Toename met + 106 ha, met een richtwaarde van 20ha bosuitbreiding.
    Einddoel: 403 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goed ontwikkelde structuurrijke beukenbossen met een degelijke heterogene leeftijdsopbouw, boszomen (min 10% van de bosranden) en open plekken (5-15 %). Waar aan herstel van heide gewerkt wordt dienen deze open plekken van 1-3 ha zich gedeeltelijk rondom deze heidekernen te situeren. De bossen bevatten voldoende dood hout, geen exoten en zijn gebufferd tegen externe invloeden. Verhoging structuurdiversiteit is tevens noodzakelijk in het kader van de realisatie van gezonde populaties van habitattypische soorten zoals Boommarter, Vuursalamander, Fluiter, Bonte vliegenvanger, Appelvink en de verbetering van het leefgebied voor de Europees beschermde vleermuizen, Hazelmuis en Vliegend hert e.v.a.

    habitat
  • Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
    habitattype_naam
    Eiken-Beukenbossen op zure bodems (9120)
    Boslandschap
    9120 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 74 ha.
    Toename met + 44 ha, met een richtwaarde van 32ha bosuitbreiding waarvan een belangrijk aandeel in deelgebied 5 is gelegen.
    Einddoel: 118 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goed ontwikkelde structuurrijke beukenbossen met een degelijke heterogene leeftijdsopbouw, boszomen (min 10% van de bosranden) en open plekken (5-15 %). Waar aan herstel van heide gewerkt wordt dienen deze open plekken van 1-3 ha zich gedeeltelijk rondom deze heidekernen te situeren.De bossen bevatten voldoende dood hout, geen exoten en zijn gebufferd tegen externe invloeden. Verhoging structuurdiversiteit is tevens noodzakelijk in het kader van de realisatie van gezonde populaties van habitattypische soorten zoals Boommarter, Hazelworm, Levendbarende hagedis en de verbetering van het leefgebied voor de Europees beschermde vleermuizen en hazelmuis. De toename van de hoeveelheid, zonbeschenen, staand dood hout is noodzakelijk voor o.a. Vliegend hert, Middelste bonte specht e.v.a.

    habitat
  • Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras-Beukenbossen (9130)
    habitattype_naam
    Eiken-Beukenbossen met Wilde hyacint en Parelgras-Beukenbossen (9130)
    Boslandschap
    9130 - Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 49 ha.
    Toename met +15 ha, met een richtwaarde van 7ha bosuitbreiding aansluitend op de actuele locaties.
    Einddoel:64 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goed ontwikkelde structuurrijke beukenbossen met een degelijke heterogene leeftijdsopbouw, boszomen (min 10% van de bosranden) en open plekken (5-15 %). De bossen bevatten voldoende dood hout, geen exoten en zijn gebufferd tegen externe invloeden zodat de bedekking en het aantal sleutelsoorten kunnen toenemen. De toename van interne boszomen en open plekken is tevens noodzakelijk in het kader van de verbetering van het leefgebied van habitattypische soorten zoals Keizersmantel en Boommarter en voor de Europees beschermde vleermuizen. De toename van de hoeveelheid, zonbeschenen, staand dood hout is noodzakelijk voor o.a. Vliegend hert, Middelste bonte specht e.v.a.

    habitat
  • Kalkrijke beukenbossen (9150)
    habitattype_naam
    Kalkrijke beukenbossen (9150)
    Boslandschap
    9150 - Midden-Europese kalkminnende beukenbossen behorend tot het Cephalanthero-Fagetum
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 3 ha.
    Toename met 1 ha, met richtwaarde voor bosuitbreiding 1 ha. Uitbreidingen situeren zich aansluitend op de actuele locaties in deelgebied 5.
    Einddoel: 4 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Lichtrijke bossen (kroonsluiting van 50 %) met een natuurlijke mozaïekstructuur, zonder exoten en een beperkte permanente verruiging, waarin windwerking doorheen de percelen mogelijk is en de vestiging of verspreiding van sleutelsoorten mogelijk maakt. De overstaanders bestaan uit boomsoorten met een milde humusstructuur.

    habitat
  • Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
    habitattype_naam
    Essen-Eikenbossen zonder Wilde hyacint (9160)
    Boslandschap
    9160 - Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betuli
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 162 ha.
    Toename met + 104 ha,met een richtwaarde van 68ha bosuitbreiding.De toenames situeren zich in hoofdzaak in deelgebieden 1, 4 en 5
    Einddoel: 266 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goed ontwikkelde structuurrijke beukenbossen met een degelijke heterogene leeftijdsopbouw, de aanwezigheid van voldoende boszomen (1/3 van de bosranden), open plekken (5-15%). De bossen bevatten voldoende dood hout, geen exote n en zijn gebufferd tegen externe invloeden zodat de bedekking en het aantal sleutelsoorten kunnen toenemen. Verhoging structuurdiversiteit met dood hout, holle bomen en mantel-zoomvegetaties is tevens noodzakelijk in het kader van de verbetering van het leefgebied van habitattypische soorten zoals Keizersmantel, de Europees beschermde vleermuizen, de Hazelmuis e.a.

    habitat
  • Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    habitattype_naam
    Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
    Boslandschap
    91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae), subtype bronbos en vogelkers-essenbos
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    (beide subtypes) Actueel 12 ha.
    Toename met + 33 ha, met een richtwaarde van 28ha bosuitbreiding.
    Einddoel:45 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Ontwikkeling van complexen die bestaan uit mozaïek van beide subtypes en waar mogelijk aaneensluitende gradiënten vormen met eiken-haagbeukenbossen. Bronzones met permanent uittredend bronwater van geschikte kwaliteit zijn maximaal aanwezig en de pH-HCL van de bodemtoplaag in beide subtypes is zuur tot neutraal zodat kensoorten zich kunnen ontwikkelen en een bedekking van >70 % kennen.

    habitat
Soorten - Boslandschap
  • Bosvleermuis
    Boslandschap
    Bosvleermuis
    Populatiedoelstelling

    Ontwikkeling van geschikt leefgebied in de verschillende deelgebieden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verhoging van habitatkwaliteit in de bossen. Creatie geleidelijk opgaande bosranden, in het bijzonder nabij open waterpartijen. Behoud en verbetering kwaliteit waterpartijen. Voldoende holle bomen en het voorkomen van verstoring rond geschikt leefgebied. De doelen worden gerealiseerd in het kader van doelen Vroedmeesterpad, 9110, 9120, 9160 en 91E0 en Wespendief.

    soort
  • Grauwe klauwier
    Boslandschap
    Grauwe klauwier
    Populatiedoelstelling

    Populatie van minimaal 26 broedparen. Dit vereist een oppervlakte leefgebied van minstens 130 -- 260 ha. Om dit leefgebied te bereiken is een extra oppervlakte 6510 nodig van 40 à 50 ha en 42 ha extra regionaal belangrijke biotopen zoals rbbsp en rbbkam. Deze oppervlakte 6510 is verrekend in de doelen voor het bewuste habitattype. Voor het overige wordt meegelift met doelstellingen van graslandhabitats (in het bijzonder ook 6210_sk) .

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitsvereisten gelet op het beoogd aantal broedparen

    • Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha glanshaverhooilanden (6510-hu), kalkrijke kamgraslanden (6510-huk) en/of heischrale graslanden (6230) grenzend aan open doornstruweel (rbbsp of 6210_sk) en goed ontwikkelde bosranden (6430_bz).
    • Leefgebied heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, voornamelijk mestkevers en loopkevers. Vandaar het belang van bloemrijke percelen en een goed ontwikkelde mestbewonende fauna.
    • Voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid.
    soort
  • Hazelmuis
    Boslandschap
    Hazelmuis
    Populatiedoelstelling

    Uitbreiding van de 11 actuele subpopulaties tot duurzame populaties (minimum 50 reproducerende individuen per populatie en de uitwisseling van minimum één reproducerend individu per generatie tussen de populaties) , met > 50 % juveniele/subadulte dieren in deelgebied 4 Vrouwenbos, Stroevenbos, 5-2 Broekbos, 5-3 Konenbos, Veursbos en 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich en de ontwikkeling van nieuwe duurzame populaties in deelgebied 2 Hoogbos en 5-1 Altenbroek, Schoppermerheide en Martelenberg.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Heterogene, ongelijkjarige loofbossen met > 50 % houtachtige voedselplanten (soorten die bloesems, nectar, pollen of vetrijke zaden produceren) in de boom- en struiklaag en goed ontwikkelde mantelzoom vegetaties. Het leefgebied ondervindt bovendien geen negatieve invloed van ongepast beheer of landgebruik op aanliggende gronden. De populaties dienen functioneel verbonden te zijn met > 3 andere leefgebieden.

    soort
  • Ingekorven vleermuis
    Boslandschap
    Ingekorven vleermuis
    Populatiedoelstelling

    > 10 kraamkolonies van minimum 30 wijfjes, en in totaal minimum 450 dieren bij aanvang van het kraamseizoen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Voldoende warme en volledig donkere zolders (gemiddeld > 25 °C) met een grote invliegopening die een directe vlucht toelaat en daarnaast voldoende dikke holle bomen die rustig gelegen zijn in de boscomplexen. Als jachtgebied zijn de vereisten gedekt door de kwaliteitseisen van de andere vleermuissoorten. Als zomer- en winterverblijfplaatsen kunnen gebouwen (bv. kerkzolders, bunkers of ijskelders) heringericht worden. Vermits deze SBZ essentieel is voor ingekorven vleermuis is ‘een meldingsplicht bij eventuele verbouwingswerken aan de kerken en/of oude kastelen aangewezen om met de eigenaars (evt. i.s.m. de vleermuizenwerkgroep) tot een akkoord komen omtrent een verbeterde inrichting. Door inrichtingen op meerdere plaatsen te voorzien kan de connectiviteit en weerbaarheid van de populatie vergroten.

    soort
  • Middelste bonte specht
    Boslandschap
    Middelste bonte specht
    Populatiedoelstelling

    Behoud populatiegrootte

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwalitatieve verbetering en uitbreiding van de oppervlakte loofbossen. Deze eisen worden gedekt door de doelen die vooropgesteld worden voor de boshabitats.

    soort
  • Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis
    Boslandschap
    Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis
    Populatiedoelstelling

    Aanwezigheid van zomerkolonies van de soorten, met jaarlijks zwangere wijfjes en/of juvenielen in deelgebieden 2 Hoogbos, 4 Stroevenbos, Vrouwenbos, 5-1 Altenbroek, Schoppemerheide en Martelenberg, 5-2 Broekbos, 5-3 Konenbos, Veursbos en 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Verhoging van habitatkwaliteit in de bossen. Creatie geleidelijke bosranden, in het bijzonder nabij open waterpartijen. Behoud en verbetering kwaliteit waterpartijen en uitbreiding van het aantal waterpartijen. De doelen worden gerealiseerd in het kader van doelen voor Vroedmeesterpad, de andere vleermuizen en habitats 9110, 9120, 9160 en 91E0. Bijkomend aandacht voor behoud van bestaande verbindingen, en waar nodig uitbreiding van en verbinding tussen bossen en foerageergebieden.

    soort
  • Spaanse vlag
    Boslandschap
    Spaanse vlag
    Populatiedoelstelling

    > 50 vlinders per deelpopulatie, deelpopulaties situeren zich in deelgebied 5-1, 5-2, 5-3 en in deelgebied 6 ter hoogte van Teuven en Remersdaal.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Aanwezigheid van gradiënten en zonbeschenen vochtige en droge grasland- en boshabitats. De soort lift mee op doelen voor de habitattypes 6430-hf, 6430-bz, 6510 en 9160. Voor de Spaanse vlag is het belangrijk dat deze ruigten of boszomen niet integraal gemaaid worden.

    soort
  • Vale vleermuis
    Boslandschap
    Vale vleermuis
    Populatiedoelstelling

    Ontwikkeling van geschikt leefgebied in de verschillende deelgebieden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Voorzien donkere zolders met ruime invliegopeningen en een uitvliegzijde die niet verlicht is op minder dan 5 km van geschikt jachtgebied, onder de vorm van loofbssen met open plekken, een beperkte struiklaag en omgeven door kalkrijke kamgraslanden en glanshaverhooilanden. De realisatie van een gezonde mestbewonende fauna op de graslanden die begraasd worden in de SBZ. Als zomer- en winterverblijfplaatsen kunnen gebouwen (bv. kerkzolders, bunkers of ijskelders) heringericht worden.

    Vermits deze SBZ essentieel is voor vale vleermuis is ‘een meldingsplicht bij eventuele verbouwingswerken aan de kerken en/of oude kastelen aangewezen om met de eigenaars (evt. i.s.m. de vleermuizenwerkgroep) tot een akkoord komen omtrent een verbeterde inrichting. Door inrichtingen op meerdere plaatsen te voorzien kan de connectiviteit en weerbaarheid van de populatie vergroten.

    soort
  • Vliegend hert
    Boslandschap
    Vliegend hert
    Populatiedoelstelling

    Ontwikkelen van duurzame populaties in deelgebied 5-1, 5-3 en 6 met meerdere broedplaatsen (minimum 4) op een onderlinge afstand van maximum 3 km en satellietpopulaties met 1 tot 4 broedplaatsen in deelgebied 1, 2, 3, 4 en 5-2.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Realisatie van geschikt leefgebied in alle deelgebieden. De meest potentievolle zones zijn zuidhellingen en zuidranden van het bos. Specifieke aandachtpunten voor de inrichting van leefgebied zijn

    • Realisatie van ijle bosstructuren en open plekken aan de zuidranden en zuidhellingen van het bos. Maximale overschaduwing boomlaag: 50 %. Herstellen oude knotbomen die nog aanwezig zijn in bosranden.
    • Continuïteit beschikbaarheid van voldoende dood hout, verspreid over het bos maar in het bijzonder nabij potentiële en effectieve broedplaatsen. Streefcijfers: min. 3 dikke (diam. > 40 cm) dode bomen/ha en de continuïteit van dit aanbod garanderen.
    • Maximaal behoud van oude of zieke, aftakelende bomen (kwijnende bomen). Richtcijfer > 3 dikke levende bodem/ha.
    • Aansluitend op zuidhellingen versterken of herstellen van historische houtkanten met knotbomen van eik, haagbeuk etc.
    soort
  • Vroedmeesterpad
    Boslandschap
    Vroedmeesterpad
    Populatiedoelstelling

    Ontwikkeling van twee meta-populaties gelegen enerzijds in deelgebied 4 Vrouwenbos Stroevenbos en 5-3 Broekbos, Veursbos en anderzijds in deelgebied 5-1 Altenbroek, Schoppermerheide en Martelenberg die op termijn via deelgebied 5-2 konenbos met mekaar verbonden worden. Beide meta-populaties bestaan telkens uit minimum > 200 roepende mannetjes en jaarlijks een talrijke aanwezigheid van juvenielen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goede staat van instandhouding met betrekking tot water- en landhabitat op iedere actuele en historische locatie: Uitbouw van telkens > 5 visloze, onbeschaduwde waterpartijen met in de directe omgeving reliëfrijke open vegetaties (o.a. 6210_sk, 6230 hnk, 6510-huk) met een warm microklimaat en voldoende schuilplaatsen. Optimaal landbiotoop zijn de voormalige groeven (in deelgebied 4 en 5-1) en kalkstruweel (in deelgebied 2, 4, 5-1 en 5-3), wanneer deze opnieuw de zonbeschenen en open terreincondities hebben voor Vroedmeesterpad.

    soort
  • Wespendief
    Boslandschap
    Wespendief
    Populatiedoelstelling

    Behoud populatie van 4 bp

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwalitatieve verbetering en uitbreiding van de oppervlakte loofbossen en extensief beheerde graslanden. Deze eisen worden gedekt door de doelen die vooropgesteld worden voor de andere habitats en soorten.

    soort

Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten

details ...

Het kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten bestaat in hoofdzaak uit mesofiele graslandhabitats (6510) met lokaal relicten van droge heide, blauw- , heischraal- en kalkgrasland (4030, 6210, 6230 en 6410). Het betreft in de SBZ vaak unieke gradiënten tussen de verschillende habitattypes en de verschillende subtypes van de habitattypes die allen in de SBZ voorkomen. Plaatselijk gaan deze graslandhabitats over in open doornstruweel met graslandsoorten en andere kleine landschapselementen (graften, houtkanten, oude knotbomen, mergelputten en poelen. In de nattere valleigronden vinden we tevens overgangssituaties naar natte ruigten (6430) en dottergraslanden (rbbhc). Actueel zijn deze habitattypes gedeeltelijk gedegradeerd omwille van de vaak beperkte oppervlakte, de hoge versnipperingsgraad en onvoldoende kwaliteit.Voor het graslandhabitattype 6510 wordt de SBZ als essentieel bestempeld. De grootste oppervlakte en best ontwikkelde voorbeelden van het subtype kalkrijk kamgrasland (6510-huk) komen binnen deze SBZ voor. Ook de glanshavergraslanden (6510-hu) en plaatselijk grote vossenstaartgraslanden (6510-hua) worden in een beperkte oppervlakte aangetroffen. Daarnaast is de SBZ als zeer belangrijk voor habitat 6430 bestempeld terwijl voor de droge heide (4030), heischraal grasland (6230) en blauwgrasland (6410-ve) de SBZ als belangrijk werd aangeduid. Ten tijde van de aanmelding was in de SBZ enkel het droge heischrale grasland en een relict van het vochtig subtype op stuwwatergronden gekend. Plaatselijk is er in drie deelgebieden echter het subtype droge kalkrijke heischrale graslanden (6230-hnk) vastgesteld. Van dit zeldzame subtype was voordien enkel een beperkte oppervlakte vastgesteld in het aangrenzende SBZ ‘Plateau van Caestert’. Door de valleien stromen verscheidene beeklopen (habitat 3260). De SBZ is essentieel voor dit habitattype. Momenteel komen deze habitattypes sterk versnipperd en in te kleine oppervlaktes voor maar desondanks herbergen ze vaak nog een zeer grote soortenrijkdom.

We streven naar de realisatie van graslandcomplexen van telkens 50-70 ha bestaande uit glanshaverhooilanden (6510_hu), kalkrijke kamgraslanden (6510_huk) en plaatselijk in deelgebied 4 en deelgebied 6 droge kalkrijkere heischrale graslanden (6230_hnk), droge heischrale graslanden (6230_hn) en overgangen naar het zeldzame blauwgrasland (6410-ve). In de valleien grenzen ze aan de vochtige graslandtypes. In hoofdzaak natte hooilanden (6510-hua), dottergraslanden (rbbhc) en natte ruigten (6430) langsheen de beek. Dit moet realistisch kansen bieden voor het lange termijn functioneren van gezonde populaties van habitattypische soorten zoals Klaverblauwtje, Bruin dikkopje, Bruin blauwtje, Dambordje, Argusvlinder, Kalkdoorntje, Gouden sprinkhaan, Greppelsprinkhaan, Moerassprinkhaan, Aapjesorchis, Soldaatje, Poppenorchis, Bijenorchis, Bokkenorchis, Geelgors en Rode wouw. Tal van graslanden worden bovendien gekenmerkt door een zeer rijke mycoflora en worden gecatalogeerd als wasplatenweiden. De wasplatenweide van Moelingen is de meest soortenrijke van de Benelux en van internationaal belang.
Bovendien is de ontwikkeling van deze graslandhabitats tevens nodig om kernpopulaties van een hele reeks habitatrichtlijnsoorten te realiseren. Voor de Vroedmeesterpad is de ontwikkeling van deze graslanden (op zonnige hellingen) met overgangen naar kalkgrasland en kalkstruweel essentieel om de soort duurzaam te behouden. Overgangen tussen droge en vochtige graslanden zijn noodzakelijk voor de Kamsalamander en de Spaanse vlag en Grote hoefijzerneus, Vale vleermuis en Laatvlieger vereisen een aaneengesloten netwerk van graslanden, die omzoomt zijn met hagen (rbbsp), houtkanten, brede boszomen (6430-bz) en zich kenmerken door een goed ontwikkelde mestbewonende fauna. Voor de Grauwe klauwier wordt op deze manier foerageergebied gecreëerd, wat in combinatie met de aanwezigheid van brede bosranden en doornstruweel, zal resulteren in de realisatie van een kernpopulatie. Deze SBZ is één van de weinige locaties in Vlaanderen waar op realistische wijze een leefbare populatie van de soort kan gerealiseerd worden.
Rond de kernen van graslandhabitats en hei(schrale) habitats vormen bloemrijke graslanden (vb rbbkam, BWK: Hp*) een belangrijke buffer. De combinatie van dergelijke graslanden, samen met de habitats en regionaal belangrijke biotopen die tot doel worden gesteld in dit rapport, vormen tevens het leefgebied van o.a. de Wespendief, die te lijden heeft van de sterke afname van foerageergebied in de (ruime) omgeving van zijn broedbiotoop.
Daarnaast is een lokaal herstelnodig om de uitermate waardevolle gradiënten binnen en tussen de graslandhabitattypes (6230, 6410, 6510) te herstellen en relicten duurzaam te behouden. Deze deelgebieden kunnen op termijn tevens fungeren als satellietpopulaties of stapstenen tussen de kerngebieden en de aangrenzende SBZ.

Daarnaast zijn er doelstellingen voor herstel van heidevegetaties (4030, 6230ha). Binnen deze deelgebieden worden kernen van 3 à 6 ha grootte nagestreefd, verweven met elkaar en omliggende kleinere open plekken in de bossfeer. Doordat uitwisseling tussen kern- en satellietpopulaties mogelijk wordt gemaakt, is de kans op lokaal uitsterven tot een minimum beperkt. Een kwaliteitsverbetering betekent het herstellen van volledige gradiënten zodat verschillende subtypes en habitattypes aansluitend voorkomen en de hieraan gebonden fauna en flora kan meeschuiven op deze gradiënten bij veranderende abiotische omstandigheden. Ook verbinden van de aanwezige relicten en een aangepast beheer zijn sleutelfactoren om duurzame populaties te kunnen garanderen.

Daarnaast is het realiseren van graslandhabitats met een goede kwaliteit enkel mogelijk indien de uitspoeling van nutriënten en sediment wordt voorkomen op de aansluitende infiltratiegebieden. Deze uitbreidingen zitten vervat in de oppervlakten voorzien in de 2 voorgaande punten en zijn voornamelijk van toepassing in deelgebied 1 Vallei van de Berwijn en Fliberg, 2 Hoogbos, 5-1 Altenbroek, Schoppemerheide en Martelenberg, 5-2 Broekbos, 5-3 Veursbos, Konenbos en 6 Vallei van de Gulp met Teuvenderberg en Obsennich.

Daarnaast is de extensivering van niet habitatwaardige graslandcomplexen binnen SBZ tot bloemrijke graslanden met een hoog nectaraanbod en een rijkere fauna zal de leefgebieden van hoger genoemde habitattypische soorten versterken en bijdragen aan een algemene kwaliteitsverbetering in de omgeving.

Habitat - Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
  • Droge heide (4030)
    habitattype_naam
    Droge heide (4030)
    Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
    4030 - Droge Europese heide
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 5,5 ha.
    Toename grotendeels door omvorming naar 16 ha, waarbij habitatvlekken van 5 ha gerealiseerd worden die versterkt worden door de aanleg van open plekken van 1-3 ha in de omliggende boshabitattypes 9110 en 9120.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Droge heide met een goede structuurvariatie en een zo beperkt mogelijke boomopslag (maximum 20 %). De verschillende habitatvlekken en de omliggende open plekken in de bossfeer dienen via corridors met mekaar verbonden te zijn.

    habitat
  • Droge kalkgraslanden en struweel op kalkbodem (6210)
    habitattype_naam
    Droge kalkgraslanden en struweel op kalkbodem (6210)
    Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
    6210 - Droge halfnatuurlijke graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende substraten (Festuco-Brometalia)
    Oppervlaktedoelstelling
    =/+

    Behoud van de actuele oppervlakte die kleiner is dan 0,5 ha in deelgebied 1. Mogelijk zal de habitat in de toekomst op potentiële plekken in combinatie met kalkrijke kamgraslanden ontwikkelen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Het habitattype bestaat uit mesotrofe graslanden met een goed ontwikkelde moslaag en een bedekking van > 30 % van de sleutelsoorten en

    habitat
  • Droge kalkgraslanden en struweel op kalkbodem (6210)
    habitattype_naam
    Droge kalkgraslanden en struweel op kalkbodem (6210)
    Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
    6210 - Droge halfnatuurlijke graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende substraten (Festuco-Brometalia), subtype 6210_sk kalkstruweel
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    1/3 van de bosranden van habitats 9130, 9150 en plaatselijk 9160 ontwikkelen als bosmantels, bij voorkeur op historisch gekende locaties en zonnig georiënteerde hellingen waar kalk dagzoomt.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Het habitattype bestaat uit een goed ontwikkelde struiklaag met kenmerkende soorten als Zuurbes en Gele kornoelje, die gefaseerd wordt teruggezet, met voldoende open plekken waarop typische orchideeënsoorten en andere kalkminnende soorten zich kunnen ontwikkelen, bij voorkeur op warmteminnende hellingen waar ze aansluiten op actueel en potentieel leefgebied van Vroedmeesterpad.

    habitat
  • Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    habitattype_naam
    Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
    Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
    6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 2 ha.
    Toename met + 15 ha voor alle voorkomende types, voornamelijk in deelgebied 5. Versterking van bestaande relicten van heischrale graslanden en waar mogelijk de ontwikkeling van gradiënten tussen de verschillende subtypes en overgangen naar droge heide en/of kalkrijke kamgraslanden en boshabitats. Richtwaarde voor uitbreiding is 12 ha.Einddoel:17 ha

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Het habitattype moet een korte vegetatie bevatten ( 30 % van de sleutelsoorten en

    habitat
  • Blauwgraslanden (6410)
    habitattype_naam
    Blauwgraslanden (6410)
    Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
    6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion), subtype veldrusgrasland
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 0,2 ha.
    Toename door omvorming tot 1 ha. Indien bij herstel 6430 en rbbhc relicten en/of potenties voor 6410 aanwezig zijn dienen deze maximaal ontwikkeld te worden.
    Einddoel:1 ha

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    De habitat bestaat uit mesotrofe graslanden met een vegetatie 30 % en, indien aanwezig heeft de strooisellaag en de verruiging een bedekking

    habitat
  • Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    habitattype_naam
    Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
    Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
    6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones, subtype boszoom
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    1/3 van bosranden ontwikkelen als goed ontwikkelde boszomen, voornamelijk van de vochtige bossen (habitats 9160 en 91E0) en in de eerste plaats aansluitend op de graslandhabitats.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Mantelzoomvegetaties van > 5 m breedte met een geleidelijke overgang tussen de kruidige delen via struwelen, die voldoende structuurvariatie hebben en licht tot op de bodem brengen, naar het aangrenzend bos.

    habitat
  • Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    habitattype_naam
    Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
    6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype Glanshavergraslanden (Arrhenaterion)
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 12 ha, versterking van het hooiland- en moeraslandschap door toename met 13 ha.Dit betreft de realisatie van het subtype hu.
    Einddoel: 25 ha. Richtwaarde voor uitbreiding (alle subtypes) is 59 ha

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goed ontwikkelde graslanden die niet aangerijkt worden, niet behandeld worden met herbiciden, en gebufferd zijn tegen externe invloeden. Hoge grassen, middelhoge en lage grassen zijn gelijkmatig aanwezig met een frequentie en bedekking van sleutelsoorten > 70 % door te maaien.

    habitat
  • Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    habitattype_naam
    Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
    Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
    6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis), subtype kalkrijke kamgraslanden
    Oppervlaktedoelstelling
    +

    Actueel 63 ha.
    Toename van de actuele oppervlakte en voorkomende relicten met in totaal 126 ha. Voornamelijk (minimaal 117ha) door effectieve uitbreiding. Hoofdzakelijk in deelgebied 5 en aansluitend op de actuele relicten.
    Einddoel: 189 ha.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goed ontwikkelde graslanden die niet aangerijkt worden, niet behandeld worden met herbiciden en gebufferd zijn tegen externe invloeden. De bedekking van rozetplanten en sleutelsoorten is groter dan 30 % door begrazing (en/of bij omvorming een verschralingsbeheer door te maaien met afvoer).

    habitat
Soorten - Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
  • Grauwe klauwier
    Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
    Grauwe klauwier
    Populatiedoelstelling

    Populatie van minimaal 26 broedparen. Dit vereist een oppervlakte leefgebied van minstens 130 -- 260 ha. Om dit leefgebied te bereiken is een extra oppervlakte 6510 nodig van 40 à 50 ha en 42 ha extra regionaal belangrijke biotopen zoals rbbsp en rbbkam. Deze oppervlakte 6510 is verrekend in de doelen voor het bewuste habitattype. Voor het overige wordt meegelift met doelstellingen van graslandhabitats (in het bijzonder ook 6210_sk) .

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwaliteitsvereisten gelet op het beoogd aantal broedparen

    • Geschikt leefgebied voor een koppel bestaat uit complex van min 5 - 10 ha glanshaverhooilanden (6510-hu), kalkrijke kamgraslanden (6510-huk) en/of heischrale graslanden (6230) grenzend aan open doornstruweel (rbbsp of 6210_sk) en goed ontwikkelde bosranden (6430_bz).
    • Leefgebied heeft een ruim en gevarieerd aanbod aan grotere insecten, voornamelijk mestkevers en loopkevers. Vandaar het belang van bloemrijke percelen en een goed ontwikkelde mestbewonende fauna.
    • Voldoende rustige uitkijkposten en broedgelegenheid.
    soort
  • Grote hoefijzerneus
    Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
    Grote hoefijzerneus
    Populatiedoelstelling

    Ontwikkeling van geschikt leefgebied in de verschillende deelgebieden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Vleermuisvriendelijk inrichten en toegankelijk maken van kerkzolders en vergelijkbare habitats, het herstellen van aaneengesloten lineaire elementen tussen deze zomerhabitats en de potentiële jachtgebieden en optimalisatie van het jachtgebied door de realisatie van een gezonde mestbewonende fauna op de historisch permanente graslanden die begraasd worden. Vermits deze SBZ essentieel is voor Grote hoefijzerneus is ‘een meldingsplicht bij eventuele verbouwingswerken aan de kerken en/of oude kastelen aangewezen om met de eigenaars (evt. i.s.m. de vleermuizenwerkgroep) tot een akkoord komen omtrent een verbeterde inrichting. Door inrichtingen op meerdere plaatsen te voorzien kan de connectiviteit en weerbaarheid van de populatie vergroten.

    soort
  • Kamsalamander
    Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
    Kamsalamander
    Populatiedoelstelling

    Uitbouw duurzame populatie in goede staat van instandhouding ter hoogte van deelgebied 5 (> 50 adulte dieren, voortplanting van > 50 larven of eieren).

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goede staat van instandhouding met betrekking tot water- en landhabitat: uitbouw van minimum 2 complexen van meer dan 5 permanente kleine poelen, ingebed in een kleinschalig landschap met o.a. bos, graslanden en houtwallen binnen 300 m rond geschikte waterbiotopen.

    soort
  • Kleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
    Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
    Kleine dwergvleermuis, Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger
    Populatiedoelstelling

    Behoud en uitbreiding van de bestaande populatie

    Kwaliteitsdoelstelling
    =/+

    Verbetering van de bestaande kwaliteit en uitbreiding van connectiviteit tussen de gebieden.

    soort
  • Spaanse vlag
    Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
    Spaanse vlag
    Populatiedoelstelling

    > 50 vlinders per deelpopulatie, deelpopulaties situeren zich in deelgebied 5-1, 5-2, 5-3 en in deelgebied 6 ter hoogte van Teuven en Remersdaal.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Aanwezigheid van gradiënten en zonbeschenen vochtige en droge grasland- en boshabitats. De soort lift mee op doelen voor de habitattypes 6430-hf, 6430-bz, 6510 en 9160. Voor de Spaanse vlag is het belangrijk dat deze ruigten of boszomen niet integraal gemaaid worden.

    soort
  • Vale vleermuis
    Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
    Vale vleermuis
    Populatiedoelstelling

    Ontwikkeling van geschikt leefgebied in de verschillende deelgebieden.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Voorzien donkere zolders met ruime invliegopeningen en een uitvliegzijde die niet verlicht is op minder dan 5 km van geschikt jachtgebied, onder de vorm van loofbssen met open plekken, een beperkte struiklaag en omgeven door kalkrijke kamgraslanden en glanshaverhooilanden. De realisatie van een gezonde mestbewonende fauna op de graslanden die begraasd worden in de SBZ. Als zomer- en winterverblijfplaatsen kunnen gebouwen (bv. kerkzolders, bunkers of ijskelders) heringericht worden.

    Vermits deze SBZ essentieel is voor ingekorven vleermuis is een meldingsplicht bij eventuele verbouwingswerken aan de kerken en/of oude kastelen aangewezen om met de eigenaars (evt. i.s.m. de vleermuizenwerkgroep) tot een akkoord komen omtrent een verbeterde inrichting. Door inrichtingen op meerdere plaatsen te voorzien kan de connectiviteit en weerbaarheid van de populatie vergroten.

    soort
  • Vroedmeesterpad
    Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
    Vroedmeesterpad
    Populatiedoelstelling

    Ontwikkeling van twee meta-populaties gelegen enerzijds in deelgebied 4 Vrouwenbos Stroevenbos en 5-3 Broekbos, Veursbos en anderzijds in deelgebied 5-1 Altenbroek, Schoppermerheide en Martelenberg die op termijn via deelgebied 5-2 konenbos met mekaar verbonden worden. Beide meta-populaties bestaan telkens uit minimum > 200 roepende mannetjes en jaarlijks een talrijke aanwezigheid van juvenielen.

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Goede staat van instandhouding met betrekking tot water- en landhabitat op iedere actuele en historische locatie: Uitbouw van telkens > 5 visloze, onbeschaduwde waterpartijen met in de directe omgeving reliëfrijke open vegetaties (o.a. 6210_sk, 6230 hnk, 6510-huk) met een warm microklimaat en voldoende schuilplaatsen. Optimaal landbiotoop zijn de voormalige groeven (in deelgebied 4 en 5-1) en kalkstruweel (in deelgebied 2, 4, 5-1 en 5-3), wanneer deze opnieuw de zonbeschenen en open terreincondities hebben voor Vroedmeesterpad.

    soort
  • Wespendief
    Kleinschalig landschap met soortenrijke graslanden en heiderelicten
    Wespendief
    Populatiedoelstelling

    Behoud populatie van 4 bp

    Kwaliteitsdoelstelling
    +

    Kwalitatieve verbetering en uitbreiding van de oppervlakte loofbossen en extensief beheerde graslanden. Deze eisen worden gedekt door de doelen die vooropgesteld worden voor de andere habitats en soorten.

    soort

Planten en dieren

Het gevarieerde landschap zorgt voor een enorme soortenrijkdom. Naast de zeldzame hazelmuis en wilde kat heeft de das, de Limburgse ‘panda’, hier één van zijn grootste leefgebieden. In de bossen wonen de middelste bonte specht, de wespendief, de taigaboomkruiper, de bosvleermuis, het vliegend hert en veel bijzondere vleermuizen. In en rond de beken leven de gestippelde alver, de beekprik, de rivierdonderpad, de bittervoorn en de waterspitsmuis. Atlantische zalmen gebruiken de Berwijn tevens om te migreren naar hun geboortegronden. De vuursalamander dreigt te verdwijnen en ook de vroedmeesterpad laat zich nog maar weinig horen. In de bijzondere graslanden, met talrijke orchideeën, fladderen de meest zeldzame vlinders als bruin dikkopje, klaverblauwtje en kaasjeskruiddikkopje. Ook vormen ze het ideale jaaggebied voor de grauwe klauwier en vinden we er zeldzame wasplaten. Deze kleine, kleurrijke paddenstoelen geven de graslanden het keurmerk van topkwaliteit.

Habitattypes

Openstaande taakstelling

Gebied Naam
Voerstreek
/gebied/voerstreek
Gebied Referentie
voerstreek
ID
5
BE2200039