Uitwerken van een maatregelenprogramma ter versterking van het landschap en vogelpopulaties

3309

De overgangszone tussen heidekernen en kleinschalig cultuurlandschap is van belang als leefgebied van ondertussen verdwenen soorten als korhoen, maar ook voor pleisteraars als blauwe kiekendief . Kleine landschapselementen zoals houtkanten, hagen, veldbosjes, struwelen, hoogstamboomgaarden, graanakkers (andere dan maïs), braakpercelen, ruigtestroken, rietkragen, sloten, poelen en waterlopen en schrale(re) bermen zijn naast leefgebied voor deze soorten ook stapstenen of verbindende lineaire structuren voor vleermuizen en kamsalamander. Soorten als grote zilverreiger, blauwe en bruine kiekendief zijn in de grote open weide- en akkergebieden afhankelijk van het aanbod aan amfibieën, muizen en zangvogels in deze landschapsstructuren. Vogelsoorten van meer open graslandgebieden, zelfs primaire en secundaire weidevogels, hebben evenzeer baat bij een gediversifieerd mozaïeklandschap. Naast een areaal aan leefgebied in de natuurterreinen is er ook daarbuiten voldoende kwalitatief leefgebied voor moeras- en weidevogels vereist.

Kennis en ervaring met beheer van populaties moeras- en weidevogels is opgebouwd en wordt gedeeld. Dit is echter geen garantie op een duurzame instandhouding. Het kan nodig zijn om per soort (of per ecologische soortengroep) een soortbeschermingsplan op te stellen waarin alle knelpunten worden vermeld die verantwoordelijk zijn voor de stagnatie of achteruitgang van de populatie. Met hieraan gekoppeld een voorstel tot herstelmaatregelen en een afsprakenkader aangaande uitvoering (bv. in samenwerking met actoren landbouw en jacht).