Kreken en begeleidende vegetaties

3103

In het Meetjeslandse Krekengebied worden enkele robuuste kernen beoogd waarin goed ontwikkelde krekenecosystemen voorkomen met een mix van riet, ruigtes (6430), veenmosvegetaties (7140), broekbossen (91E0) en zilte graslanden (1310/1330) met lokaal overgangen naar glanshaverhooilanden (6510), grote zeggenvegetaties en zilverschoongraslanden. Met het oog op ruimtebesparing is het combineren van verschillende doelen in enkele kerngebieden de beste oplossing. Ook naar Europese soorten leveren deze kerngebieden een belangrijke bijdrage: bruine kiekendief en blauwborst (riet als broedbiotoop), meervleermuis (insectenrijke kreekbegeleidende ruigtes en graslanden) en zeggekorfslak (grote zeggenvegetaties). Robuuste kernen leveren voldoende rust voor moerasvogels, o.a. de bruine kiekendief en blauwborst. Essentiële kerngebieden zijn enerzijds de Rode en Grote Geul (ca. 100 ha) in Assenede en anderzijds de kreken in St.-Laureins (met o.a. de Roeselarekreek, Boerekreek, Oostpolderkreek, Hollandersgat/Blokkreek, Bentillekreek, Molenkreek, Spletkreek en de kreken aan de Noorddijk; samen ca. 200 ha). Beide kerngebieden zijn grotendeels groen ingekleurd op het gewestplan.

Belangrijke voorwaarden voor goed ontwikkeld krekensysteem zijn het instellen van een geschikt waterpeilbeheer gekoppeld aan een goede waterkwaliteit. Zoals uit recente gegevens van de VMM blijkt (zie Bijlage 10 van het onderbouwende rapport) is de waterkwaliteit in verschillende kreken actueel een knelpunt. Peilafspraken die beter afgestemd zijn op de natuurdoelen in deze gebieden zijn noodzakelijk. De mogelijkheid van hydrologische isolatie moet verder onderzocht, maar dit lijkt in eerste instantie heel moeilijk omdat de omliggende gebieden afwateren via de kreken.

Met het oog op de instandhouding van de populatie bruine kiekendief in de SBZ zijn volgende gebieden van belang:

  • Krekencomplex Assenede
  • Krekengebied omgeving Noorddijk
  • Krekengebied St. Margritte – St. Jan
  • Polders te Hoeke & Lapscheure
  • ’t Pompje en Kwetshaege
  • Uitkerkse Polder

De grootte van de gebieden kan sterk variëren, maar vnl. een belangrijk aandeel van het kwalitatief broedgebied dient in deze kerngebieden gerealiseerd te worden. Gezien de bruine kiekendief een verstoringsgevoelige soort is, is het van belang binnen een straal van 100 m rond de geschikte broedgebieden verstoring tot een minimum te beperken. De belangrijkste maatregel hiertoe is het realiseren van een peilbeheer dat de duurzame instandhouding van rietvegetaties garandeert, in overleg met de andere gebruikers. Naast het in stand houden van rietvelden kan met beheerovereenkomsten met lokale landbouwers gewerkt worden, gezien de soort ook broedt in graanvelden.

Soorten die meeliften op de doelen – wat betreft broedhabitat (rietvegetaties) – zijn roerdomp en woudaapje. Deze soorten worden echter niet afzonderlijk tot doel gesteld.