

Kleine Nete
Algemene info
Dit gebied ligt in de Kempen nabij de Kleine Nete en haar bovenlopen. De elf deelgebieden liggen verspreid over vijftien gemeenten in de provincie Antwerpen en één deelgebied ligt in de provincie Limburg. Met zijn 4884 hectare is dit een van de grootste habitatrichtlijngebieden in Vlaanderen. De vogelrichtlijngebieden De Zegge en De Ronde Put liggen gedeeltelijk binnen het habitatrichtlijngebied, samen ruim 9000 hectare.
Ongeveer de helft van het gebied is bestemd voor natuur, bos en reservaat. Het Agentschap voor Natuur en Bos is eigenaar en beheerder van een deel van het gebied. Ook Natuurpunt heeft er eigendommen en stukken in beheer. Een derde is aangeduid als landbouwgebied, maar niet al die percelen zijn in landbouwgebruik. Er zijn 13 wildbeheereenheden actief en verschillende waterbeheerders: De Scheepvaart, Waterwegen en Zeekanaal, de Vlaamse Milieumaatschappij, de provinciale dienst waterbeheer en gemeenten.
Arendonk (2370), Dessel (2480), Geel (2440), Grobbendonk (2280), Herentals (2200), Lier (2500), Kasterlee (2460), Mol (2400), Nijlen (2560), Olen (2250), Ranst (2520), Retie (2470), Zandhoven (2240), Lommel (3920), Vorselaar (2290)
Inspanningen
De grootste prioriteiten in de Vallei van de Kleine Nete zijn het vergroten en verbinden van de bos- en heidekernen. Voor de heidegebieden zal ook een kwalitatief hoogstaand beheer nodig zijn. Daarnaast moet de waterkwaliteit in de estuaria en riviervallei verbeterd en de natuurlijke structuur hersteld worden. Ook de creatie van voldoende leefgebied voor de gladde slang, de rugstreeppad en de heikikker is een belangrijk aandachtspunt in dit gebied.
Afstemmen van recreatie op de ecologische waarden
Anticiperend op de te realiseren herstelmaatregelen en te realiseren natuurkernen dient samen met betrokken actoren nagedacht te worden over een optimale zonering van recreatief medegebruik. Dit is in het bijzonder relevant voor de gewenste heide- en moeraskernen waar verstoringsgevoelige habitats en soorten worden beoogd.
Een dergelijke zonering is al uitgewerkt in het Natuurrichtplan Heuvelrug Benedenstrooms en dient verder te worden geconcretiseerd.
Eenzelfde actie dient zich aan voor de omgeving van Lommel-Sahara (deelgebied 13) waar duidelijke keuzes (onder meer kansen voor recreatie in Lommel-Sahara en natuurkern ten noorden van het kanaal) zich in de praktijk dienen te vertalen in een gepaste recreatieve ontsluiting.
Voor weekendverblijven die buiten de zones voor verblijfsrecreatie gelegen zijn, dient een consequent uitdovingsbeleid zich aan, vooral in de deelgebieden 1, 6, 11 en 12. Dikwijls werden hier ook visvijvers aangelegd.
Het realiseren van deze doelstellingen kan gebeuren door het ANB, privé-eigenaars, provincie,...
Creatie van voldoende grote kernen droge heide- en graslandhabitats
Naast de open plekken in bossen worden ook een aantal kernen droge heide en grasland nagestreefd die groter zijn dan 50 ha en samen met boskernen en kernen natte heide grotere natuurcomplexen vormen
- In deelgebied 13 wordt in Riebos-Blekerheide-Lommel Sahara een kern van meer dan 150 ha nagestreefd voor habitats 2310/ 2330, 4030 en 6230_hn;
- In deelgebied 1 wordt op de Kempense Heuvelrug een kern nagestreefd van meer dan 50 ha voor habitats 2310/ 2330 en 6230_hn. Dit is al goedgekeurd in het Natuurrichtplan;
- In deelgebied 6 wordt in Den Diel een kern nagestreefd van meer dan 50 ha voor habitats 2310/2330, 4030 en 6230_hn;
In deelgebieden 6 en 13 overlappen deze doelstellingen met deze voor Gladde slang.
Creatie van voldoende leefgebied voor Gladde slang, Rugstreeppad en Heikikker
Duurzame populaties van deze soorten komen enkel voor in voldoende grote heidekernen (ca. 50 ha droge heidehabitats voor Gladde slang en Rugstreeppad, 100 ha vochtige heide en vennen voor Heikikker). Het SBZ moet voor deze soorten een belangrijke verbindingsfunctie kunnen vervullen tussen de kerngebieden voor deze soorten in Antwerpen (Kalmthoutse Heide, Groot Schietveld), Limburg (…) en Nederland. Een toename van het leefgebied van deze soorten in verschillende deelgebieden is vereist. Binnen het SBZ zijn bijkomende ontsnipperingsmaatregelen in functie van heidefauna nodig.
Hiervoor wordt in de gebieden met een belangrijke heideoppervlakte de oppervlakte uitgebreid tot voldoende grote kernen voor deze soorten:
- Kempense Heuvelrug (deelgebied 1), Ronde Put (deelgebied 5), Koemook (deelgebied 6): er wordt in elk van deze deelgebieden gestreefd naar 100 ha leefgebied voor Heikikker. In deze kernen wordt bovendien het herstel van hoogveen (habitattype 7110, 7120) nagestreefd.
- Den Diel (deelgebied 6): er wordt in combinatie met Groesgoor en Harde putten (deelgebied 6) gestreefd naar 50 ha leefgebied voor Gladde slang en Rugstreeppad.
- Lommel Sahara (deelgebied 13): er wordt gestreefd naar een droge heidekern (2310/2330 en 4030) van minstens 150 ha als leefgebied voor Gladde slang. Het gebied is aangeduid als VEN en heeft overwegend een groene bestemming. De plannen voor de realisatie van dit project zijn al in uitwerking, in een samenwerkingsverband tussen de stad Lommel, Sibelco en het Agentschap voor Natuur en Bos.
Maatregelen die genomen dienen te worden in deze gebieden betreffen vooral kwaliteitsverbeteringen en omvormingen. Het efficiënt uitvoeren van deze prioritaire inspanning is vooral mogelijk op grotere aaneengesloten terreinen en zal dus vooral uitgevoerd worden door ANB en terreinbeherende natuurverenigingen. Dit sluit echter niet uit dat ook privé-eigenaars of lokale besturen deze maatregelen kunnen uitvoeren.
Herstel moerasvogelpopulaties in De Zegge
Om de doelstellingen voor moerasvogels als Blauwborst, Bruine kiekendief, IJsvogel, Roerdomp, Woudaap en Porseleinhoen te realiseren is het herstel van aaneengesloten, open landschappen met vijvers en moerassen noodzakelijk. Hierbij is gepast beheer van (natte) graslanden en ruigtes noodzakelijk om een voldoende oppervlakte open foerageergebied te behouden. Dit omvat een aangepast maai- en /of begrazingsbeheer van onbemeste gras- en rietlanden en zeggenvegetaties over een voldoende grote oppervlakte.
Hiervoor is de realisatie van een natte natuurkern in De Zegge en de Mosselgoren (deelgebied 2), met 100 à 200 ha volwaardig habitat ten behoeve van Roerdomp, Blauwborst, Bruine kiekendief, IJsvogel en Porseleinhoen vereist. In een groot deel, eigendom van een natuurvereniging of van het Agentschap Natuur en Bos, zijn de habitats al in goede staat.. De Zegge is tevens vogelrichtlijngebied waar het herstel van de populaties van Roerdomp, Blauwborst, Bruine kiekendief, IJsvogel en Porseleinhoen wordt nagestreefd.
Herstel van de natuurlijke hydrologie in de vallei van de Kleine Nete en haar infiltratiegebieden
Het herstel van de natuurlijke hydrologie is een essentiële randvoorwaarde voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van de tot doel gestelde habitattypes en soorten in het beekdallandschap. Belangrijk hierbij is drainage en infiltratie. De talrijke drainagegrachten in de Kleine Netevallei, die hun functie verloren hebben omdat er geen intensief landbouwgebruik meer is, dienen door de beheerder verondiept of omgelegd te worden. Het belang van infiltratiegebieden zal vergroot worden door het omvormen van naaldhoutbestanden op de landduinen naar inheems loofhout of duinhabitats (zie Prioritaire inspanning 6) waardoor de infiltratiecapaciteit van die landduinen zal verhogen.
In de integrale waterbeheerplannen op stroomgebied-, bekken- en deelbekkenniveau zijn al verscheidene acties opgenomen om de natuurlijke overstromingsdynamiek van de Kleine Nete gedeeltelijk te herstellen. Belangrijke projecten in dit verband zijn de hermeandering van de Kleine Nete ter hoogte van het Olens Broek-Langendonk, de realisatie van een overstromingsgebied op de rechteroever van de Kleine Nete ter hoogte van de Hellekens (beiden door de Vlaamse Milieumaatschappij - VMM) en van tijgebonden habitats in deelgebied 11 (door Waterwegen en Zeekanaal - W&Z).
Omvorming van niet-habitatwaardig bos naar boshabitats en effectieve bosuitbreiding
In sommige bossen zal de tot doel gestelde omvorming spontaan verlopen zonder menselijk ingrijpen; elders zal de spontane opslag van inheemse boomsoorten versneld worden door het uitvoeren van dunningen. Voor de bossen beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos of een terreinbeherende vereniging, wordt er van uitgegaan dat op termijn minstens 80% van de bosoppervlakte zal evolueren naar het gewenste bostype door de uitvoering van beheerplannen. In de private bossen gelegen in het VEN kan door omvorming bijkomend boshabitat gerealiseerd worden door toepassing van de Criteria Duurzaam Bosbeheer.De belangrijkste omvormingen van naaldhout naar droge boshabitats (9190 en 9120) zullen plaats vinden op de Kempense Heuvelrug (deelgebied 1), in Lommel Sahara (deelgebied 13), de Ronde Put (deelgebied 5), de Luiksgestelse Heide (deelgebied 9) en het militair domein van Grobbendonk (deelgebied 10).
De belangrijkste omvormingen naar alluviaal bos zullen gebeuren in het Olens Broek (deelgebied 1), het Schupleer en omgeving (deelgebied 10) en de vallei van de Kleine Nete tussen Viersel en Lier (deelgebied 11). In de valleien van de Zwarte Nete en de Desselse Nete (deelgebied 6) wordt bostoename van alluviaal bos voorzien.
In het vogelrichtlijngebied De Ronde Put dienen de bossen optimaal ingericht voor Boomleeuwerik, Nachtzwaluw, Wespendief en Zwarte specht door in openbaar bos de mogelijkheden voor het creëren van open plekken en corridors maximaal te gebruiken.
Deze omvormingen, bosuitbreidingen en beheerwerken zullen gerealiseerd worden door openbare besturen, terreinbeherende verenigingen en landeigenaars in samenwerking met bosgroepen, regionale landschappen, WBE’s en landbouwers.
Ontwikkelen van een moerascomplex in het noorden van Postel
Door het realiseren van een bijkomend moerascomplex in het noorden van Postel (SBZ-V Ronde Put) wordt er bijkomend foerageergebied voor Blauwborst, Bruine kiekendief, IJsvogel, Roerdomp en Woudaap gerealiseerd. Deze actie is al voorzien in de ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos (Anoniem, 2006).
Het stopzetten van de ontwatering doet een moerascomplex van 150 ha (rbbmr, rbbmc, rbbms, …) ontstaan, aansluitend bij Nederlandse natuurgebieden in het noorden en De Ronde Put (sensu stricto) in het zuiden. Bijkomend broedgebied wordt gerealiseerd langs het Kanaal Dessel-Turnhout-Schoten door optimalisatie van de bestaande plassen en het aanleggen van nieuwe plassen, deels ook bestemd voor viskweek.
Zoals afgesproken bij de afbakening van de gewenste ruimtelijke structuur Neteland en de herbevestiging van landbouwgebied binnen het vogelrichtlijngebied zal een RUP voor dit natuurcomplex de ruimtelijke randvoorwaarden vastleggen. Dit RUP zal opgemaakt worden in samenspraak met alle actoren en conform de gemaakte afspraken. Betrokken actoren zijn vooral het ANB en de aanwezige eigenaars (landbouwers).
Reddingsmaatregelen voor veenhabitats als habitat voor Gevlekte witsnuitlibel en Groenknolorchis
Beide soorten zijn afhankelijk van verlandingsvegetaties en veenhabitats (7140 en 7230). Prioritair moet de kwaliteit van de bestaande veenrelicten verbeteren. Rondom elk veenrelict dient de lokale hydrologie hersteld te worden. Dit vereist dempen of verondiepen van afwateringsgrachten e.d. Boomopslag op en rondom de veenhabitats wordt verwijderd waarbij een open veenmoeras van circa 30 ha ontstaat. Ook nabijgelegen naaldbossen worden omgevormd omdat deze veel grondwater verdampen. Daarnaast dient men de venen te bufferen tegen het inwaaien van nutriënten en tegen aanvoer van nutriënten via grondwater.
Specifiek voor het uiterst zeldzame habitattype 7230 (alkalisch laagveen) en de Groenknolorchis is het complex Sluismeer/Meergoor/Buitengoor te Mol (deelgebied 12), dat doorsneden wordt door het kanaal Dessel-Kwaadmechelen, essentieel. De Gevlekte witsnuitlibel vindt er ook een volwaardig leefgebied. In dit volledige deelgebied dient, op de geschikte plekken, maximaal ingezet worden op de toename van dit habitattype. Om de overlevingskansen van de kwetsbare populatie Groenknolorchis te verbeteren, is het noodzakelijk om de populatie te spreiden over meerdere groeiplaatsen (Adriaens et al. 2008).
De uitbreiding en buffering worden maximaal gerealiseerd op terreinen van het ANB en Natuurpunt. Verbetering van de hydrologie en de grondwaterkwaliteit wordt door alle sectoren gerealiseerd zoals voorzien in het integraal waterbeleid (SGBP Schelde, BBP en DBPPn Netebekken … ).
Rekening houdende met de gevoeligheid van deze habitattypes en soorten, zal deze actie vooral uitgevoerd worden door het ANB of natuurverenigingen. Dit sluit echter niet uit dat ook privé-eigenaars of lokale besturen deze maatregelen kunnen uitvoeren.
Verdere verbetering van de waterkwaliteit, herstel van de natuurlijke beekstructuur en de connectiviteit
Voor het bereiken van een goede staat van instandhouding van de habitattypes en soorten in het beekdallandschap, in de eerste plaats de Europees te beschermen vissoorten, is een verdere verbetering van de waterkwaliteit essentieel. Bij de goedkeuring van de stroomgebiedbeheerplannen voor de Schelde en de Maas op 8 oktober 2010 werden twee trajecten van de Kleine Nete (vanaf de monding van de Aa te Grobbendonk tot de monding van de Desselse Nete te Retie) aangeduid als zogenaamde speerpuntgebieden waarvoor al in 2015 de goede toestand moet worden bereikt. Woningen die ongezuiverd huishoudelijk afvalwater lozen, dienen zo snel mogelijk aangesloten te worden op de riolering of voorzien te worden van een IBA. Overstorten met een belangrijke impact op de waterkwaliteit zullen gesaneerd worden.
In het SBZ komen een aantal zeldzame vissoorten voor. Creatie van bijkomend paai- en opgroeihabitat in de zijlopen van de Kleine Nete zal de populaties van Beekprik, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad versterken. Oeverherstel, hermeandering en het aantakken van oude meanders en zijarmen (bv. ter hoogte van de Langendonk te Herentals) verbeteren de beekstructuur en vergroten hun leefgebied. Ook een betere uitwisseling tussen de zomer- en de winterbedding van de waterlopen vergroot de beschikbare habitatoppervlakte voor deze vissoorten. Voor Rivierdonderpad is het bijkomend van belang om voldoende harde substraten in de waterloopbedding van de Kleine Nete, de Zwarte Nete, de Desselse Nete, … te voorzien. In de waterlopen met Beekprik en Kleine Modderkruiper (Kleine Nete, Zwarte Nete, Desselse Nete, de Molenbeek, de Tappelbeek, de Aa, de Derde beek, … ) dienen ruimingen zoveel mogelijk vermeden te worden. De benedenloop van de Kleine Nete (deelgebied 11) is onderhevig aan het getij en is bijgevolg belangrijk voor de ontwikkeling van estuariene natuur (1130) en essentieel als paaigebied voor de Fint. Het beheer moet hierop maximaal afgestemd worden.
Vismigratieknelpunten vormen een obstakel voor de verdere kolonisatie van de Kleine Nete en haar bovenlopen door Beekprik, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad. De resterende vismigratieknelpunten zullen verder worden weggewerkt, te beginnen met de meest prioritaire. Op de Kleine Nete is bv. de watermolen van Kasterlee nog een knelpunt.
Bij het realiseren van deze inspanning is de betrokkenheid van alle aangelanden (= eigenaars en gebruikers van percelen langs waterlopen) noodzakelijk. Dit omvat zowel de waterbeheerders, privé-eigenaars, landbouwers, overheden en (natuur)verenigingen.
Specifieke natuurdoelen
Een belangrijk knelpunt is de kwaliteit van de bossen. Bestaande bossen moeten omgevormd worden naar meer gevarieerde streekeigen bossen met meer dood hout, open plekken met heide, bosranden en meer variatie van oude en jonge bomen. Om de kwaliteit van de bossen te verbeteren moeten die met elkaar verbonden worden. Ook de heidestukken zijn erg versnipperd. Door de verzuring komt er te veel vergrassing voor en is er een evolutie naar bosvorming. In het rivierlandschap met laagveen waar veel moerasvogels leven en in de estuaria focussen de natuurdoelen op een verbetering van de waterkwaliteit, een natuurlijke loop voor de rivier en het oplossen van vismigratiebarrières.
Deze habitatcluster betreft een aantal zeer zeldzame vegetaties met unieke soorten. Het betreft habitattypes alkalisch laagveen (7230), Galigaanmoerassen (7210) en kalkhoudende wateren (3140). Het habitatrichtlijngebied is voor elk van deze habitattypes als essentieel aangeduid in de G-IHD. Toch komen deze habitattypes in slechts één of twee deelgebieden voor. Deze natuurcluster heeft actueel een oppervlakte van ca. 27 ha en is leefgebied voor aanwezige bijlagesoorten als Gevlekte witsnuitlibel en Groenknolorchis.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit en atmosferische deposities. Aangezien er in het natuurinrichtingsproject Buitengoor/Meergoor al herstel van alkalische laagveenvegetaties heeft plaatsgevonden, vertonen deze een vrij goede staat van instandhouding. De oppervlakte is echter (zeer) klein. Het voornaamste doel betreft een lokale toename van de oppervlakte van deze habitattypes door een gericht beheer in de gebieden waar deze habitattypes voorkomen. Hiervoor is het ook vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop en een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) van belang.
Als leefgebied voor de aanwezige bijlagesoorten en als buffering van deze uiterst gevoelige habitattypes wordt in het Buitengoor-Meergoor-Sluismeer (deelgebied 12) het volgende tot doel gesteld:
- een voldoende gebufferde kern van ca. 30 ha open veenmoeras met minstens 50 % habitattype (7230, 7210 en 7140).
- behoud van de bestaande oppervlakte elzenbroekbos (ca. 20 ha) als bijkomende buffer
Wat de kalkhoudende wateren betreft (3140) dient de bestaande kwaliteit in Lommel-Sahara (deelgebied 13) behouden te blijven en is kwaliteitsverbetering mogelijk in een zandwinningsput in deelgebied 3.
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
De benedenloop van de Kleine Nete (deelgebied 11 en het uiterste westen van deelgebied 10) is onderhevig aan het getij en is bijgevolg belangrijk voor de ontwikkeling van estuariene natuur.. Het betreft concreet het habitattype estuariene schorren (1130). De oppervlakte bedraagt actueel 14 ha. De habitatvlek kent door de bedijking van de Kleine Nete een langgerekte lineaire vorm en is zeer gevoelig voor externe verstoring. Het onderwatergedeelte van dit habitattype is paaigebied voor Fint. De belangrijkste knelpunten voor dit habitattype zijn de nog ondermaatse waterkwaliteit en het gebrek aan natuurlijke schorrenvegetaties. Het herstel van de schorrenvegetaties , een verbetering van de waterkwaliteit en een kwaliteitsverbetering van de aanwezige schorren vormen de belangrijkste doelstellingen voor dit habitattype. Creatie van bijkomende slik- en schorrenvegetaties binnen het SBZ worden bij de verdere uitwerking best onderzocht.
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
Alkalische moerassen in SBZ-H Kleine Nete
details ...
Deze habitatcluster betreft een aantal zeer zeldzame vegetaties met unieke soorten. Het betreft habitattypes alkalisch laagveen (7230), Galigaanmoerassen (7210) en kalkhoudende wateren (3140). Het habitatrichtlijngebied is voor elk van deze habitattypes als essentieel aangeduid in de G-IHD. Toch komen deze habitattypes in slechts één of twee deelgebieden voor. Deze natuurcluster heeft actueel een oppervlakte van ca. 27 ha en is leefgebied voor aanwezige bijlagesoorten als Gevlekte witsnuitlibel en Groenknolorchis.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit en atmosferische deposities. Aangezien er in het natuurinrichtingsproject Buitengoor/Meergoor al herstel van alkalische laagveenvegetaties heeft plaatsgevonden, vertonen deze een vrij goede staat van instandhouding. De oppervlakte is echter (zeer) klein. Het voornaamste doel betreft een lokale toename van de oppervlakte van deze habitattypes door een gericht beheer in de gebieden waar deze habitattypes voorkomen. Hiervoor is het ook vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop en een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) van belang.
Als leefgebied voor de aanwezige bijlagesoorten en als buffering van deze uiterst gevoelige habitattypes wordt in het Buitengoor-Meergoor-Sluismeer (deelgebied 12) het volgende tot doel gesteld:
- een voldoende gebufferde kern van ca. 30 ha open veenmoeras met minstens 50 % habitattype (7230, 7210 en 7140).
- behoud van de bestaande oppervlakte elzenbroekbos (ca. 20 ha) als bijkomende buffer
Wat de kalkhoudende wateren betreft (3140) dient de bestaande kwaliteit in Lommel-Sahara (deelgebied 13) behouden te blijven en is kwaliteitsverbetering mogelijk in een zandwinningsput in deelgebied 3.
Habitat - Alkalische moerassen in SBZ-H Kleine Nete
-
Wateren met kranswiervegetaties (3140)
Deze habitatcluster betreft een aantal zeer zeldzame vegetaties met unieke soorten. Het betreft habitattypes alkalisch laagveen (7230), Galigaanmoerassen (7210) en kalkhoudende wateren (3140). Het habitatrichtlijngebied is voor elk van deze habitattypes als essentieel aangeduid in de G-IHD. Toch komen deze habitattypes in slechts één of twee deelgebieden voor. Deze natuurcluster heeft actueel een oppervlakte van ca. 27 ha en is leefgebied voor aanwezige bijlagesoorten als Gevlekte witsnuitlibel en Groenknolorchis.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit en atmosferische deposities. Aangezien er in het natuurinrichtingsproject Buitengoor/Meergoor al herstel van alkalische laagveenvegetaties heeft plaatsgevonden, vertonen deze een vrij goede staat van instandhouding. De oppervlakte is echter (zeer) klein. Het voornaamste doel betreft een lokale toename van de oppervlakte van deze habitattypes door een gericht beheer in de gebieden waar deze habitattypes voorkomen. Hiervoor is het ook vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop en een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) van belang.
Als leefgebied voor de aanwezige bijlagesoorten en als buffering van deze uiterst gevoelige habitattypes wordt in het Buitengoor-Meergoor-Sluismeer (deelgebied 12) het volgende tot doel gesteld:
- een voldoende gebufferde kern van ca. 30 ha open veenmoeras met minstens 50 % habitattype (7230, 7210 en 7140).
- behoud van de bestaande oppervlakte elzenbroekbos (ca. 20 ha) als bijkomende buffer
Wat de kalkhoudende wateren betreft (3140) dient de bestaande kwaliteit in Lommel-Sahara (deelgebied 13) behouden te blijven en is kwaliteitsverbetering mogelijk in een zandwinningsput in deelgebied 3.
habitattype_naamWateren met kranswiervegetaties (3140)Alkalische moerassen in SBZ-H Kleine Nete3140 - Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetatieshabitat -
Galigaanvegetaties (7210)
Deze habitatcluster betreft een aantal zeer zeldzame vegetaties met unieke soorten. Het betreft habitattypes alkalisch laagveen (7230), Galigaanmoerassen (7210) en kalkhoudende wateren (3140). Het habitatrichtlijngebied is voor elk van deze habitattypes als essentieel aangeduid in de G-IHD. Toch komen deze habitattypes in slechts één of twee deelgebieden voor. Deze natuurcluster heeft actueel een oppervlakte van ca. 27 ha en is leefgebied voor aanwezige bijlagesoorten als Gevlekte witsnuitlibel en Groenknolorchis.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit en atmosferische deposities. Aangezien er in het natuurinrichtingsproject Buitengoor/Meergoor al herstel van alkalische laagveenvegetaties heeft plaatsgevonden, vertonen deze een vrij goede staat van instandhouding. De oppervlakte is echter (zeer) klein. Het voornaamste doel betreft een lokale toename van de oppervlakte van deze habitattypes door een gericht beheer in de gebieden waar deze habitattypes voorkomen. Hiervoor is het ook vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop en een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) van belang.
Als leefgebied voor de aanwezige bijlagesoorten en als buffering van deze uiterst gevoelige habitattypes wordt in het Buitengoor-Meergoor-Sluismeer (deelgebied 12) het volgende tot doel gesteld:
- een voldoende gebufferde kern van ca. 30 ha open veenmoeras met minstens 50 % habitattype (7230, 7210 en 7140).
- behoud van de bestaande oppervlakte elzenbroekbos (ca. 20 ha) als bijkomende buffer
Wat de kalkhoudende wateren betreft (3140) dient de bestaande kwaliteit in Lommel-Sahara (deelgebied 13) behouden te blijven en is kwaliteitsverbetering mogelijk in een zandwinningsput in deelgebied 3.
habitattype_naamGaligaanvegetaties (7210)Alkalische moerassen in SBZ-H Kleine Nete7210 - Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianaehabitat -
Kalkmoeras (7230)
Deze habitatcluster betreft een aantal zeer zeldzame vegetaties met unieke soorten. Het betreft habitattypes alkalisch laagveen (7230), Galigaanmoerassen (7210) en kalkhoudende wateren (3140). Het habitatrichtlijngebied is voor elk van deze habitattypes als essentieel aangeduid in de G-IHD. Toch komen deze habitattypes in slechts één of twee deelgebieden voor. Deze natuurcluster heeft actueel een oppervlakte van ca. 27 ha en is leefgebied voor aanwezige bijlagesoorten als Gevlekte witsnuitlibel en Groenknolorchis.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit en atmosferische deposities. Aangezien er in het natuurinrichtingsproject Buitengoor/Meergoor al herstel van alkalische laagveenvegetaties heeft plaatsgevonden, vertonen deze een vrij goede staat van instandhouding. De oppervlakte is echter (zeer) klein. Het voornaamste doel betreft een lokale toename van de oppervlakte van deze habitattypes door een gericht beheer in de gebieden waar deze habitattypes voorkomen. Hiervoor is het ook vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop en een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) van belang.
Als leefgebied voor de aanwezige bijlagesoorten en als buffering van deze uiterst gevoelige habitattypes wordt in het Buitengoor-Meergoor-Sluismeer (deelgebied 12) het volgende tot doel gesteld:
- een voldoende gebufferde kern van ca. 30 ha open veenmoeras met minstens 50 % habitattype (7230, 7210 en 7140).
- behoud van de bestaande oppervlakte elzenbroekbos (ca. 20 ha) als bijkomende buffer
Wat de kalkhoudende wateren betreft (3140) dient de bestaande kwaliteit in Lommel-Sahara (deelgebied 13) behouden te blijven en is kwaliteitsverbetering mogelijk in een zandwinningsput in deelgebied 3.
habitattype_naamKalkmoeras (7230)Alkalische moerassen in SBZ-H Kleine Nete7230 - Alkalisch laagveenhabitat
Soorten - Alkalische moerassen in SBZ-H Kleine Nete
-
Groenknolorchis
Deze habitatcluster betreft een aantal zeer zeldzame vegetaties met unieke soorten. Het betreft habitattypes alkalisch laagveen (7230), Galigaanmoerassen (7210) en kalkhoudende wateren (3140). Het habitatrichtlijngebied is voor elk van deze habitattypes als essentieel aangeduid in de G-IHD. Toch komen deze habitattypes in slechts één of twee deelgebieden voor. Deze natuurcluster heeft actueel een oppervlakte van ca. 27 ha en is leefgebied voor aanwezige bijlagesoorten als Gevlekte witsnuitlibel en Groenknolorchis.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit en atmosferische deposities. Aangezien er in het natuurinrichtingsproject Buitengoor/Meergoor al herstel van alkalische laagveenvegetaties heeft plaatsgevonden, vertonen deze een vrij goede staat van instandhouding. De oppervlakte is echter (zeer) klein. Het voornaamste doel betreft een lokale toename van de oppervlakte van deze habitattypes door een gericht beheer in de gebieden waar deze habitattypes voorkomen. Hiervoor is het ook vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop en een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) van belang.
Als leefgebied voor de aanwezige bijlagesoorten en als buffering van deze uiterst gevoelige habitattypes wordt in het Buitengoor-Meergoor-Sluismeer (deelgebied 12) het volgende tot doel gesteld:
- een voldoende gebufferde kern van ca. 30 ha open veenmoeras met minstens 50 % habitattype (7230, 7210 en 7140).
- behoud van de bestaande oppervlakte elzenbroekbos (ca. 20 ha) als bijkomende buffer
Wat de kalkhoudende wateren betreft (3140) dient de bestaande kwaliteit in Lommel-Sahara (deelgebied 13) behouden te blijven en is kwaliteitsverbetering mogelijk in een zandwinningsput in deelgebied 3.
Alkalische moerassen in SBZ-H Kleine NeteGroenknolorchissoort
Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete
details ...
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
Habitat - Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete
-
Droge heide en open grasland op jonge zandafzettingen (2310_2330)
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
habitattype_naamDroge heide en open grasland op jonge zandafzettingen (2310_2330)Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete2310_2330 - Psammofiele heide met Calluna- en Genistasoorten en Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinenhabitat -
Droge heide (4030)
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
habitattype_naamDroge heide (4030)Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete4030 - Droge Europese heidehabitat -
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), droog subtypehabitat -
Eiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
habitattype_naamEiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete9120_9190 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) en Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlaktenhabitat
Soorten - Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine Nete
-
Boomleeuwerik
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine NeteBoomleeuweriksoort -
Gewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Ingekorven vleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Laatvlieger
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine NeteGewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Ingekorven vleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Laatvliegersoort -
Gladde slang
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine NeteGladde slangsoort -
Nachtzwaluw
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine NeteNachtzwaluwsoort -
Wespendief
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine NeteWespendiefsoort -
Zwarte specht
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-H Kleine NeteZwarte spechtsoort
Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put
details ...
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
Habitat - Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put
-
Droge heide en open grasland op jonge zandafzettingen (2310_2330)
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
habitattype_naamDroge heide en open grasland op jonge zandafzettingen (2310_2330)Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put2310_2330 - Psammofiele heide met Calluna- en Genistasoorten en Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinenhabitat -
Droge heide (4030)
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
habitattype_naamDroge heide (4030)Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put4030 - Droge Europese heidehabitat -
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)habitat -
Eiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
habitattype_naamEiken-Beukenbossen en Eiken-Berkenbossen op zure bodems (9120_9190)Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put9120_9190 - Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) en Oude zuurminnende eikenbossen met Quercus robur op zandvlaktenhabitat
Soorten - Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde Put
-
Boomleeuwerik
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde PutBoomleeuweriksoort -
Gewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Ingekorven vleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Laatvlieger
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde PutGewone dwergvleermuis, Gewone/Grijze grootoorvleermuis, Ingekorven vleermuis, Brandts vleermuis/Gewone baardvleermuis, Laatvliegersoort -
Gladde slang
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde PutGladde slangsoort -
Nachtzwaluw
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde PutNachtzwaluwsoort -
Wespendief
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde PutWespendiefsoort -
Zwarte specht
Droge zandgronden zijn kenmerkend voor (delen van) het SBZ. Op deze droge zandgronden komt een variatie aan habitattypes voor zoals droge bossen (HT 9190 en HT 9120), psammofiele graslanden en landduinen (HT 2310 en 2330), droge heide (4030) en droge heischrale graslanden (HT 6230).
Bossen zijn in dit gebied qua oppervlakte binnen deze natuurcluster het belangrijkst. Twee Europese habitattypes dienen beschouwd: oude eiken-berkenbossen op arme zandgrond (9190) en eiken-beukenbossen op iets rijkere bodem (9120). Slechts 200 ha van de bossen binnen habitatrichtlijngebied is momenteel habitatwaardig. Soorten die afhankelijk zijn van grote boscomplexen zoals Gewone baardvleermuis, Brandts vleermuis, Franjestaart, Ingekorven vleermuis, Zwarte specht en Wespendief komen voor. Naast bossen komen op droge zandgronden ook zeer waardevolle open biotopen uit de heidesfeer voor. Dit omvat de habitattypes: droge heide (4030), duinheide (2310), duingraslanden (2330) en droge heischrale graslanden (6230). Deze heidebiotopen zijn leefgebied voor Gladde slang, Levendbarende hagedis, Veldkrekel, … De momenteel aanwezige oppervlakte bedraagt ongeveer 154 ha. Hiermee behoort dit gebied samen met de Kalmthoutse Heide en Bossen en heiden ten oosten van Antwerpen binnen de provincie Antwerpen tot de belangrijkste gebieden voor deze habitattypes. Tevens speelt dit gebied een cruciale rol in het mogelijk maken van uitwisseling van soorten tussen de Antwerpse en Limburgse heidegebieden.
Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige bossen is de kwaliteit (kleine oppervlakte, invasieve exoten, lage structuurvariatie, weinig dood hout…). Voor de heiderelicten zijn versnippering, vergrassing en spontane evolutie naar houtige vegetaties en bossen de grootste knelpunten. Door het feit dat het vaak nog slechts gaat over kleine habitatrelicten (of kleine leefgebieden) ontbreken vaak habitattypische soorten of zijn deze erg zeldzaam. Door de aanwezigheid van grote oppervlaktes bos biedt dit gebied uitstekende mogelijkheden om bij te dragen aan de gewestelijke IHD voor de boshabitattypes 9120 en 9190. Daarom wordt sterk ingezet op de omvorming van niet-habitatwaardig bos (in totaal 1560-1660 ha, waarvan 700-800 ha in zuiver vogelrichtlijngebied (Ronde Put)). Via bosuitbreiding (richtwaarde 320 ha) worden te kleine boskernen vergroot of beter met elkaar verbonden. Om de heidehabitats en de hieraan gebonden habitattypische soorten voor het gebied te behouden, is sowieso een kwalitatief hoogstaand beheer in de habitatrelicten vereist. Dit is echter ontoereikend om de habitattypische soorten te behouden in de verspreid liggende relictzones. Het realiseren van grotere, aaneengesloten kernen van minstens 50 ha is nodig ten behoeve van habitattypische en ruimtebehoevende heidesoorten als Gladde slang. Dit kan bijna volledig gerealiseerd worden door omvorming vanuit bestaande ecotopen met geringe natuurwaarde (onder meer naaldbossen).
Aangezien kernen in de grootteorde van 50 ha – relatief met andere heidegebieden in Vlaanderen – klein zijn en blijven, dienen migratiemogelijkheden binnen het SBZ (corridors en stapstenen) actief gerealiseerd zodat deze gebieden zoveel mogelijk als een samenhangend netwerk fungeren. In totaal wordt er een oppervlakte ca. 470 ha (toename met ca 330 ha) open heidehabitats tot doel gesteld waarvan minstens 150 ha gelegen is in kernen van 50 ha of meer. Voor het realiseren van de gunstige staat van instandhouding voor Gladde slang, Boomleeuwerik en Nachtzwaluw wordt er vanuit gegaan dat geen extra habitatoppervlakken bovenop de doelstellingen voor heidehabitattypes dienen te worden gerealiseerd als in de bossfeer voldoende aandacht gegeven wordt aan het realiseren van geleidelijke overgangen (structuurrijke mantel-zoom), zanderige boswegen, open plekken en de ontwikkeling van open bossen met veel lichtinval en aanwezigheid van kenmerkende heidevegetaties. Deze soorten sporen bijgevolg mee met de doelstellingen voor de heidehabitattypes en met de kwaliteitseisen voor de boshabitattypes. In het SBZ-V De Ronde Put moet voor Boomleeuwerik en Nachtzwaluw in openbaar bos de maximale oppervlakte open plekken en corridors ingevuld worden dat via de criteria Duurzaam Bosbeheer mogelijk is.
De bossen op alluviale gronden behoren in dit habitatrichtlijngebied tot het rivierlandschap en worden hier niet besproken.
Droge zandgronden met bos- en heidevegetaties in SBZ-V De Ronde PutZwarte spechtsoort
Estuariene natuur in SBZ-H Kleine Nete
details ...
De benedenloop van de Kleine Nete (deelgebied 11 en het uiterste westen van deelgebied 10) is onderhevig aan het getij en is bijgevolg belangrijk voor de ontwikkeling van estuariene natuur.. Het betreft concreet het habitattype estuariene schorren (1130). De oppervlakte bedraagt actueel 14 ha. De habitatvlek kent door de bedijking van de Kleine Nete een langgerekte lineaire vorm en is zeer gevoelig voor externe verstoring. Het onderwatergedeelte van dit habitattype is paaigebied voor Fint. De belangrijkste knelpunten voor dit habitattype zijn de nog ondermaatse waterkwaliteit en het gebrek aan natuurlijke schorrenvegetaties. Het herstel van de schorrenvegetaties , een verbetering van de waterkwaliteit en een kwaliteitsverbetering van de aanwezige schorren vormen de belangrijkste doelstellingen voor dit habitattype. Creatie van bijkomende slik- en schorrenvegetaties binnen het SBZ worden bij de verdere uitwerking best onderzocht.
Habitat - Estuariene natuur in SBZ-H Kleine Nete
-
Estuaria (1130)
De benedenloop van de Kleine Nete (deelgebied 11 en het uiterste westen van deelgebied 10) is onderhevig aan het getij en is bijgevolg belangrijk voor de ontwikkeling van estuariene natuur.. Het betreft concreet het habitattype estuariene schorren (1130). De oppervlakte bedraagt actueel 14 ha. De habitatvlek kent door de bedijking van de Kleine Nete een langgerekte lineaire vorm en is zeer gevoelig voor externe verstoring. Het onderwatergedeelte van dit habitattype is paaigebied voor Fint. De belangrijkste knelpunten voor dit habitattype zijn de nog ondermaatse waterkwaliteit en het gebrek aan natuurlijke schorrenvegetaties. Het herstel van de schorrenvegetaties , een verbetering van de waterkwaliteit en een kwaliteitsverbetering van de aanwezige schorren vormen de belangrijkste doelstellingen voor dit habitattype. Creatie van bijkomende slik- en schorrenvegetaties binnen het SBZ worden bij de verdere uitwerking best onderzocht.
habitattype_naamEstuaria (1130)Estuariene natuur in SBZ-H Kleine Nete1130 - Estuariahabitat
Soorten - Estuariene natuur in SBZ-H Kleine Nete
-
Fint
De benedenloop van de Kleine Nete (deelgebied 11 en het uiterste westen van deelgebied 10) is onderhevig aan het getij en is bijgevolg belangrijk voor de ontwikkeling van estuariene natuur.. Het betreft concreet het habitattype estuariene schorren (1130). De oppervlakte bedraagt actueel 14 ha. De habitatvlek kent door de bedijking van de Kleine Nete een langgerekte lineaire vorm en is zeer gevoelig voor externe verstoring. Het onderwatergedeelte van dit habitattype is paaigebied voor Fint. De belangrijkste knelpunten voor dit habitattype zijn de nog ondermaatse waterkwaliteit en het gebrek aan natuurlijke schorrenvegetaties. Het herstel van de schorrenvegetaties , een verbetering van de waterkwaliteit en een kwaliteitsverbetering van de aanwezige schorren vormen de belangrijkste doelstellingen voor dit habitattype. Creatie van bijkomende slik- en schorrenvegetaties binnen het SBZ worden bij de verdere uitwerking best onderzocht.
Estuariene natuur in SBZ-H Kleine NeteFintsoort
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
details ...
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Habitat - Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
-
Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
habitattype_naamVoedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharitionhabitat -
Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
habitattype_naamOndiepe beken en rivieren met goede structuur en watervegetaties (3260)Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete3260 - Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachionhabitat -
Blauwgraslanden (6410)
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
habitattype_naamBlauwgraslanden (6410)Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete6410 - Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (EU-Molinion), subtype veldrusgraslandhabitat -
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zoneshabitat -
Glanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
habitattype_naamGlanshaver- en Grote vossenstaartgraslanden (6510)Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete6510 - Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)habitat -
Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete7140 - Overgangs- en trilveen, subtype 7140_meso – Basenrijk trilveenhabitat -
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)habitat
Soorten - Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine Nete
-
Beekprik
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NeteBeekpriksoort -
Bittervoorn
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NeteBittervoornsoort -
Blauwborst
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NeteBlauwborstsoort -
Bruine kiekendief
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NeteBruine kiekendiefsoort -
Drijvende waterweegbree
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NeteDrijvende waterweegbreesoort -
Gevlekte witsnuitlibel
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NeteGevlekte witsnuitlibelsoort -
Grote modderkruiper
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NeteGrote modderkruipersoort -
Ijsvogel
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NeteIjsvogelsoort -
Kamsalamander
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NeteKamsalamandersoort -
Kleine modderkruiper
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NeteKleine modderkruipersoort -
Porseleinhoen
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NetePorseleinhoensoort -
Rivierdonderpad
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NeteRivierdonderpadsoort -
Rivierprik
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NeteRivierpriksoort -
Roerdomp
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NeteRoerdompsoort -
Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuis
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NeteRuige dwergvleermuis, Rosse vleermuis, Watervleermuissoort -
Spaanse vlag
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NeteSpaanse vlagsoort -
Woudaap
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-H Kleine NeteWoudaapsoort
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put
details ...
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Habitat - Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put
-
Voedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
habitattype_naamVoedselrijke, gebufferde wateren met rijke waterplantvegetatie (3150)Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put3150 - Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharitionhabitat -
Voedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
habitattype_naamVoedselrijke, soortenrijke ruigtes langs waterlopen en boszomen (6430)Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put6430 - Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zoneshabitat -
Valleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
habitattype_naamValleibossen, Elzenbroekbossen en zachthoutooibossen (91E0)Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put91E0 - Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)habitat
Soorten - Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde Put
-
Blauwborst
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde PutBlauwborstsoort -
Bruine kiekendief
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde PutBruine kiekendiefsoort -
Ijsvogel
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde PutIjsvogelsoort -
Roerdomp
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde PutRoerdompsoort -
Ruige dwergvleermuis, Rosse vleermuis
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde PutRuige dwergvleermuis, Rosse vleermuissoort -
Woudaap
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde PutWoudaapsoort -
Zwarte stern
De Kleine Nete is één van de meest natuurlijke rivieren in Vlaanderen en een groot deel ervan werd in het stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde als natuurlijk oppervlaktewaterlichaam aangeduid. Volgens de G-IHD komt meer dan 15 % van de Vlaamse oppervlakte van habitattype 3260 voor in de vallei van de Kleine Nete. Het rivierlandschap bestaat uit een laaglandrivier met een natuurlijke waterhuishouding en een vallei met een mozaïek van graslanden, ruigtes, vijvers en bossen. Het omvat de habitattypes laaglandbeken met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties (3260), elzenbroekbossen (91E0), mesofiele hooilanden (6510), veldrusgraslanden (6410), alluviale ruigtes (6430), vijvers en meren (3150), en overgangsveen (7140). De actuele oppervlakte aan habitattypes bedraagt ca. 300 ha. De regionale biotopen, belangrijk voor deze natuurcluster (rbbmc, rbbhc, rbbmr), omvatten net geen 100 ha. Deze natuurcluster is leefgebied voor aanwezige habitatrichtlijnsoorten als Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Spaanse vlag, Rosse vleermuis, en Ruige dwergvleermuis maar ook voor vogelrichtlijnsoorten als Porseleinhoen, IJsvogel, Blauwborst en Bruine kiekendief. Ten slotte zijn er nog een groot aantal habitattypische soorten (vissen, amfibieën, libellen, sprinkhanen, … ) die kenmerkend zijn voor deze natuurcluster.
De belangrijkste knelpunten voor deze habitattypes en bijlagesoorten zijn de waterkwaliteit, het gebrek aan een natuurlijke waterhuishouding en (vismigratie)barrières. De hoofddoelstelling voor deze cluster is het herstel van een natuurlijke riviervallei met een hoog zelfreinigend vermogen en uitbreiding en verbinden van het leefgebied voor de aanwezige habitatsoorten. Deze doelstelling spoort samen met het Stroomgebiedsbeheerplan (SGBP) voor de Schelde, waarin de Kleine Nete als één van de speerpuntprojecten wordt aangewezen. Concreet wordt in het SGBP het bereiken van de goede ecologische toestand tegen 2015 vooropgesteld. Om deze goede ecologische toestand (SGBP) en een goede staat van instandhouding (IHD) van de aanwezige valleihabitattypes te bereiken is een sterke toename van de oppervlaktes aan habitattypes en leefgebieden noodzakelijk. Een essentiële randvoorwaarde hierbij is een goede waterkwaliteit en een natuurlijke waterhuishouding. Hiervoor is het vermijden van directe inspoeling van nutriëntenrijk water in de waterloop, een (lokaal) intact grondwatersysteem (voldoende kwel en beperkte drainage) en een kwaliteitsvolle rivierstructuur met natuurlijk overstromingsregime en hoog zelfreinigend vermogen van belang. De visie van kwaliteits- en structuurontwikkeling binnen SBZ en de verbindende rol van de Kleine Nete tussen de SBZ’s wordt ook ondersteund door de Benelux-beschikking vismigratie en de stroomgebiedbeheerplannen. Deze laatste leggen strengere milieudoelstellingen op voor het gehele Vlaamse oppervlaktewaterlichaam ten einde een voldoende kwaliteit te verkrijgen binnen de SBZ’s. In het hele SBZ-H wordt een deel van de doelstellingen al ingevuld door het uitvoeren van acties uit het bekkenbeheerplan en de deelbekkenbeheerplannen van de Nete. Ook het verminderen van de impact van overstorten is opgenomen in het bekkenbeheerplan. De impact van vermesting door aangrenzende landbouwgebieden moet in kaart gebracht worden. Vervolgens dient in overleg met de landbouwsector een haalbare strategie te worden uitgewerkt voor het effectief realiseren van de doelstellingen.
Voor het volledige gebied (SBZ-H en beide SBZ-V), worden er zes natte natuurkernen tot doel gesteld met een totale oppervlakte van 1400 – 1600 ha. Deze gebieden vervullen naast hun Natura2000-functie ook een aantal ecosysteemdiensten voor een waterloop: versterking zelfreinigend vermogen, zuurstofproductie, primaire productie,…
In deze gebieden wordt daarnaast voldoende leefgebied voor habitattypische soorten gecreëerd:
- (Laagveen)moeras in de Zegge en de Mosselgoren (> 300 ha) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals laagveen (> 30 ha), elzenbroekbossen (ca. 50 %), rietmoeras, kleine zeggevegetaties, schraalgraslanden, open water, ruigtes, … als leefgebied voor Roerdomp, Bruine kiekendief, Porseleinhoen, Blauwborst, Drijvende waterweegbree en Ringslang.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Benedenloop van de Kleine Nete (Dg 11) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66%), schorren, traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Fint, Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Bittervoorn, Drijvende waterweegbree, Blauwborst, IJsvogel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de Graafweide/Schupleer (Dg 10) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 33 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierprik, Rivierdonderpad, Beekprik, Blauwborst, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in het Olens Broek/Langendonk (Dg 1) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande wateren, natte schraalgraslanden, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Rosse vleermuis, Blauwborst, IJsvogel, Gevlekte witsnuitlibel, Porseleinhoen, …
- Een natte natuurkern (> 150 ha) in de vallei van de Witte -, Zwarte – en Desselse Nete (Dg 6) met elzenbroekbossen (> 66 %), traag stromende en stilstaande zonbeschenen wateren, ruigtes, rietmoerassen, … als leefgebied voor Kleine modderkruiper, Rivierdonderpad, Beekprik en Blauwborst.
- Een natte natuurkern (> 300 ha) in de Moeren, het Hoge Moer en de Watering van Arendonk (SBZ-V Ronde Put) met aanwezigheid van een mozaïek aan biotopen zoals rietmoeras, kleine zeggenvegetaties, open water, elzenbroekbossen (
Gevlekte witsnuitlibel komt voor in deze natuurcluster, maar wordt besproken in natuurcluster alkalische moerassen.
Rivierlandschap en laagveenmoerassen en moerasvogels in SBZ-V De Ronde PutZwarte sternsoort
Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete
details ...
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
Habitat - Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete
-
Voedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete3130 - Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflora en/of de Isoëtes-Nanojuncteahabitat -
Zure bruingekleurde vennen (3160)
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
habitattype_naamZure bruingekleurde vennen (3160)Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete3160 - Dystrofe natuurlijke poelen en merenhabitat -
Vochtige heide met slenken en plagplekken (4010_7150)
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
habitattype_naamVochtige heide met slenken en plagplekken (4010_7150)Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete4010_7150 - Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix en Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporionhabitat -
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype 6230_hmohabitat -
Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete7140 - Overgangs- en trilveen, subtype 7140_oli - oligotroof en zuur overgangsveenhabitat
Soorten - Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine Nete
-
Heikikker
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-H Kleine NeteHeikikkersoort
Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put
details ...
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
Habitat - Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put
-
Voedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme wateren met droogvallende oevers (3130)Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put3130 - Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflora en/of de Isoëtes-Nanojuncteahabitat -
Vochtige heide met slenken en plagplekken (4010_7150)
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
habitattype_naamVochtige heide met slenken en plagplekken (4010_7150)Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put4010_7150 - Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix en Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporionhabitat -
Heischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
habitattype_naamHeischrale graslanden en soortenrijke graslanden van zure bodems (6230)Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put6230 - Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa), subtype 6230_hmohabitat -
Actief hoogveen (7110)
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
habitattype_naamActief hoogveen (7110)Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put7110 - Actief hoogveen en 7120 - Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk ishabitat -
Voedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
habitattype_naamVoedselarme tot matig voedselarme verlandingsvegetaties (7140)Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put7140 - Overgangs- en trilveen, subtype 7140_oli - oligotroof en zuur overgangsveenhabitat
Soorten - Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde Put
-
Heikikker
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde PutHeikikkersoort -
Poelkikker
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde PutPoelkikkersoort -
Rugstreeppad
Naast de aanwezige oppervlaktes vochtige heide komen een aantal bijzonder waardevolle verlandingsvegetaties met veenflora en soortenrijke heiderelicten met sterk bedreigde sleutelsoorten voor. Het vochtige heidelandschap heeft een actuele oppervlakte van ca. 150 ha en is belangrijk voor een reeks van habitattypes, soorten en regionaal belangrijke biotopen: vochtige heide (4010), mesotrofe vennen (3130), dystrofe vennen (3160), vochtig heischraal grasland (6230_hmo) overgangsvenen (7140_oli) en pioniergemeenschappen met snavelbies (7150). Deze habitattypes zijn leefgebied voor soorten als Heikikker, Poelkikker, Rugstreeppad en Drijvende waterweegbree (in mindere mate Gladde slang en Gevlekte witsnuitlibel) en komen voor in complexen met regionaal belangrijke biotopen als Gagelstruwelen (Rbbsm) e.a.
Deze habitats zijn zeer gevoelig voor externe invloeden (verzuring, vermesting, verdroging) en vertonen hierdoor verruiging, vergrassing of verbossing. Daarnaast is de beschikbare oppervlakte te klein voor de instandhouding van aanwezige habitatrichtlijnsoorten.
Het is noodzakelijk om spontane verbossing van heidehabitats tegen te gaan. Kwaliteitsverbetering voor veenhabitats heeft vooral betrekking op buffering tegen externe invloeden en herstel van de lokale hydrologie. Voor de zeer waardevolle verlandingsvegetaties is verhoging van het aandeel kwelwater door lokale ontbossingen noodzakelijk, waardoor ook lokaal de oppervlakte natte heide of moeras kan uitbreiden. De belangrijkste herstelopgave is het lokaal uitbreiden en verbinden van de aanwezige biotopen.
Deze natuurcluster moet maximaal gerealiseerd worden waar Heikikker (in mindere mate Gladde slang) voorkomt:
- Snepkensvijver (deelgebied 1): complex (100 ha) met vennen, natte heide, struweel en droog bos (zoals voorzien in het Natuurrichtplan);
- Koemook – Ronde Put (deelgebieden 5 en 6): twee door een corridor breder dan 25 m of stapstenen van 5 ha met elkaar verbonden complexen (100 ha) met vennen, natte heide en struweel met veenvorming;
- ’s Gravendel (deelgebied 6): een bestaande stapsteen tussen beiden van 15 ha.
Vochtige heide met vennen en verlandingsvegetaties in SBZ-V De Ronde PutRugstreeppadsoort
Planten en dieren
De gemengde loofbossen zijn belangrijk voor verschillende vleermuizen zoals de gewone baardvleermuis en de franjestaart, en ook voor vogels zoals de zwarte specht en de wespendief. Op de open heide van de droge zandgronden leven nog belangrijke populaties van de gladde slang en de levendbarende hagedis. In de Kleine Nete vind je ook bittervoorn, rivierprik en beekprik, de benedenloop is bovendien een paaigebied voor fint. Het valleigebied is van belang voor de ijsvogel, de blauwborst, de roerdomp en de woudaap. In de natte stukken kun je de gevlekte witsnuitlibel, de groenknolorchis, de drijvende waterweegbree en de rugstreeppad opmerken.